TL3: Week 43: Gerunds and Infinitives

Week 43
WELCOME!
This lesson:
  • Grammar Chapter 1
  • gerunds and infinitives
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Week 43
WELCOME!
This lesson:
  • Grammar Chapter 1
  • gerunds and infinitives

Slide 1 - Slide

Welke woordsoort is het woord "cycling" in deze zin?
"I am [cycling] to my work."
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quiz

Welke woordsoort is het woord "cycling" in deze zin?
"[Cycling] is my favourite hobby."
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Video

Wat is een gerund? 
Een werkwoord dat gebruikt wordt als zelfstandig naamwoord. 

Als onderwerp van een zin. 
"Cycling is my favourite hobby."
1
Na een voorzetsel 
"He is not good at cycling. "
2
Na bepaalde uitdrukkingen / werkwoorden om aan te geven dat je iets wel of niet leuk vindt.
"He enjoyed having a day off."
3

Slide 5 - Slide

Hoe maak je de gerund?
Werkwoord +ing 

De gerund lijkt dus qua vorm heel erg op de present continuous (I am going to the city), maar dan ZONDER een vorm van 'to be'

Slide 6 - Slide


Een gerund is een..
A
..zelfstandig naamwoord dat gebruikt wordt als een werkwoord.
B
..werkwoord dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord.

Slide 7 - Quiz

Gerund of normaal werkwoord?
"He hates [eating] cold food."
A
Gerund
B
Normaal werkwoord
C
No idea.

Slide 8 - Quiz

Gerund of normaal werkwoord?
"[Eating] vegetables is good for your health."
A
Gerund
B
Normaal werkwoord
C
No idea.

Slide 9 - Quiz

Uitleg
[Eating] vegetables is good for your health. 

You ask yourself: "What is good for your health?"
Eating vegetables.

Slide 10 - Slide

Anna is [eating] her sandwiches in the kitchen.
A
Gerund
B
Werkwoord
C
No idea.

Slide 11 - Quiz

Uitleg
Anna is [eating] her sandwiches in the kitchen. 

Is eating = present continuous

You Ask yourself: "What is she doing right now?" She is eating. 

Slide 12 - Slide

Uitleg
Use to + infinivitve with:
to want:   I want to buy a new car.
to hope:   Sally hopes to have a good time.
to ask:  We asked to go to the party.
to expect: You are expecting to pass this test.
to promise: Tom promised to do the dishes.
to decide: He is deciding to pick the fast route.
to plan: Tom has planned to travel to Morocco for years.
to refuse: Jim refuses to listen to my advice.





Slide 13 - Slide

I don't like .... books.
A
to read
B
reading

Slide 14 - Quiz

He wants ... some pizza next.
A
to eat
B
eating

Slide 15 - Quiz

I expect ... home at 9 pm.
A
to be
B
being

Slide 16 - Quiz

She enjoys ... a bath before bed.
A
to have
B
having

Slide 17 - Quiz

We like ... our homework during the lesson.
A
to do
B
doing

Slide 18 - Quiz

I understand this grammar item

0100

Slide 19 - Poll

Homework

Stepping Stones Online: G, H, I all parts
Study for test
Read your Book

Slide 20 - Slide