Gerund

Gerund 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Gerund 

Slide 1 - Slide

Welke woordsoort is het woord "cycling" in deze zin?
"I am [cycling] to my work."
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quiz

Welke woordsoort is het woord "cycling" in deze zin?
"[Cycling] is my favourite hobby."
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Wat is een gerund? 
Een werkwoord dat gebruikt wordt als zelfstandig naamwoord. 

Als onderwerp van een zin. 
"Cycling is my favourite hobby."
1
Na een voorzetsel 
"He is not good at cycling. "
2
Na bepaalde uitdrukkingen / werkwoorden. 
"He enjoyed having a day off."
3

Slide 4 - Slide

Hoe maak je de gerund?
Werkwoord +ing 

De gerund lijkt dus qua vorm heel erg op de present continuous, maar dan ZONDER een vorm van 'to be'

Slide 5 - Slide


Een gerund is een..
A
..zelfstandig naamwoord dat gebruikt wordt als een werkwoord.
B
..werkwoord dat gebruikt wordt als een zelfstandig naamwoord.

Slide 6 - Quiz

Gerund of normaal werkwoord?
"He hates [eating] cold food."
A
Gerund
B
Normaal werkwoord
C
No idea.

Slide 7 - Quiz

Uitleg
He hates [eating]  cold food. 

What does he hate?
Eating cold food. 

Slide 8 - Slide

Gerund of normaal werkwoord?
"[Eating] vegetables is good for your health."
A
Gerund
B
Normaal werkwoord
C
No idea.

Slide 9 - Quiz

Uitleg
[Eating] vegetables is good for your health. 

What is good for your health? 
Eating vegetables.

Slide 10 - Slide

Anna is [eating] her sandwiches in the kitchen.
A
Gerund
B
Werkwoord
C
No idea.

Slide 11 - Quiz

Uitleg
Anna is [eating] her sandwiches in the kitchen. 

Is eating = present continuous

What is she doing right now? She is eating. 

Slide 12 - Slide

What does could mean?
A
mogelijk
B
zou kunnen / zou mogen
C
kan

Slide 13 - Quiz

What is more polite?
A
can
B
could

Slide 14 - Quiz

What is more polite?
A
Could I have a steak?
B
Can I have a steak?

Slide 15 - Quiz

What does 'be allowed to' mean?
A
mag
B
kan
C
zal

Slide 16 - Quiz

When do you use 'be allowed to?
A
past simple
B
bij sommige werktijdsvormen
C
wanneer je niet 'can' of 'may' kan gebruiken

Slide 17 - Quiz