H4.4 - Vermogen en energie (les 2)

Dag allemaal! Ga op de JUISTE plek zitten en zorg dat je een gesloten laptop op tafel hebt liggen.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dag allemaal! Ga op de JUISTE plek zitten en zorg dat je een gesloten laptop op tafel hebt liggen.

Slide 1 - Slide

Dag allemaal! Ga op de JUISTE plek zitten en zorg dat je een gesloten laptop op tafel hebt liggen.

Slide 2 - Slide

4.4 - Vermogen en energie 

Slide 3 - Slide

Lesdoelen voor vandaag
4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 4 - Slide

Stickertje op apparaat

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte. 
grootheid          symbool        eenheid      symbool
spanning                 U                 Volt                        V
stroomsterkte         I                  Ampère                A
vermogen                P                 Watt                     W
P=UI

Slide 7 - Slide

Vermogen  (P)
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          De formule voor het vermogen is dus:
                                               P = U x I

Slide 8 - Slide

Opdracht: Frituurpan
Een frituurpan werkt op 12 volt. Verder loopt er een stroom door van 1,32 A. Bereken het vermogen van de frituurpan.

Slide 9 - Slide

Bereken het vermogen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Opdracht wasmachine
Een wasmachine heeft een vermogen van 750 W en is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte.

Slide 12 - Slide

Ga nu zelf aan de slag
Wat? Maak de volgende opdrachten van H4.4 - 1 t/m 4 + 6a, 7, 9 

Hoe? Doe dit individueel of in duo's. In duo's fluister je zachtjes.

Hoe lang? Tot het einde van de les

Klaar? Maak opdracht *10 in de online methode! 

Slide 13 - Slide

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 14 - Quiz

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 15 - Quiz

Vermogen is
A
De hoeveelheid stroom per minuut
B
De spanning per uur
C
De elektrische energie per seconde
D
De weerstand van een apparaat

Slide 16 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 17 - Quiz

Vermogen =
  X
Sleep de juiste grootheid in de formule:
......................
........................
Tijd
energie
Stroomsterkte
Spanning

Slide 18 - Drag question

Grootheid
eenheid
Afkorting
Afkorting
Vermogen
Stroomsterkte
Spanning 
P
I
V
Ampère
A
W
U
Watt
Volt

Slide 19 - Drag question

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 20 - Quiz