H4.4 - Vermogen en energie (les 2)

Dag allemaal! Ga op de JUISTE plek zitten en zorg dat je bent ingelogd op de lessonup.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dag allemaal! Ga op de JUISTE plek zitten en zorg dat je bent ingelogd op de lessonup.

Slide 1 - Slide

Dag allemaal! Ga op de JUISTE plek zitten en zorg dat je bent ingelogd op de lessonup.

Slide 2 - Slide

4.4 - Vermogen en energie 

Slide 3 - Slide

Lesdoelen voor vandaag
-De leerling heeft de paragraaf van de vorige les herhaald.
-De leerling kan het vermogen van een apparaat berekenen

Slide 4 - Slide

Stickertje op apparaat

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte. 
grootheid             eenheid      symbool
spanning                 Volt                        V
stroomsterkte        Ampère                A
vermogen               Watt                     W
Vermogen=spanningstroomsterkte

Slide 7 - Slide

Vermogen  (P)
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          De formule voor het vermogen is dus:
                                               P = U x I

Slide 8 - Slide

Opdracht: Frituurpan
Een frituurpan werkt op 12 volt. Verder loopt er een stroom door van 1,32 A. Bereken het vermogen van de frituurpan.

Slide 9 - Slide

Je laadt je telefoon op met een oplader die een spanning van 5 volt levert en een stroomsterkte van 1,5 ampère. Hoeveel vermogen gebruikt de oplader om je telefoon op te laden? (Gebruik GGFBA)

Slide 10 - Open question

Ga nu zelf aan de slag
Wat? Maak de volgende opdrachten van H4.4 - 1 t/m 9

Hoe? De eerste vijf minuten zijn stil. Daarna fluisterend overleggen.

Hoe lang? Tot het einde van de les

Klaar? Maak opdracht *10 in de online methode! 

Slide 11 - Slide

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 12 - Quiz

Het symbool van vermogen is ........
en de eenheid van vermogen is .........

A
P en W
B
U en V
C
I en A
D
P en mA

Slide 13 - Quiz

Vermogen is
A
De hoeveelheid stroom per minuut
B
De spanning per uur
C
De elektrische energie per seconde
D
De weerstand van een apparaat

Slide 14 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 15 - Quiz

Vermogen =
  X
Sleep de juiste grootheid in de formule:
......................
........................
Tijd
energie
Stroomsterkte
Spanning

Slide 16 - Drag question

Grootheid
eenheid
Afkorting
Vermogen
Stroomsterkte
Spanning 
V
Ampère
A
W
Watt
Volt

Slide 17 - Drag question

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 18 - Quiz