3V Eco par. 5.2

par. 5.1 opgave 4
A
€ 2.500,-
B
€ 4.000,-
C
€ 6.000,-
D
€ 10.000,-
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

par. 5.1 opgave 4
A
€ 2.500,-
B
€ 4.000,-
C
€ 6.000,-
D
€ 10.000,-

Slide 1 - Quiz

Par. 5.1 opgave 7
A
A 8.281 - 1.109 B 1.109 - 1.020
B
A 8.281 - 1.109 B 1.109 + 1.020
C
A 8.281 + 1.109 B 1.109 - 1.020
D
A 8.281 + 1.109 B 1.109 + 1.020

Slide 2 - Quiz

par. 5.1 opgave 14a
Wat is geen goede berekening?
A
10.000 / 100
B
20.000 / 200
C
30.000 / 300
D
30.000 / 600

Slide 3 - Quiz

TVK verkoop 200
TK verkoop 100
TVK verkoop 100
5.1 14b
10.000 + 12.000
22.000 - 20.000
2.000 / 100 x 200

Slide 4 - Drag question

5.14d
Wat is geen goede berekening?
A
20.000 / 100
B
100Q = 20Q + 20.000
C
20.000 / 80
D
20.000 / ( 100 - 20 )

Slide 5 - Quiz

3V Eco par. 5.2 en par. 5.5

Slide 6 - Slide

Loonkosten <--> Nettoloon
Nettoloon = Brutoloon - Loonbelasting en premies
Bijv. = 3.000 - 1.000 = 2.000

Loonkosten = Brutoloon + werkgeverspremies
Bijv. = 3.000 + 500 = 3.500


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

                                     WIG
                                                                      Verschil loonkosten werkgever
                                                                                   en nettoloon werknemer

Slide 9 - Slide

Premies
premies werknemersverzekeringen betaald door de werkgever
Bijv. WW en WIA

premies volksverzekeringen betaald door de werknemers
Bijv. AOW and ANW

Slide 10 - Slide

Bereken het nettoloon:
Brutoloon: € 3.000,-
Loonbelasting: € 800,-
Werkgeversdeel sociale premies: € 75,-
Werknemersdeel sociale premies: € 150,-
A
€ 3.950,-
B
€ 2.200,-
C
€ 2.050,-
D
€ 1.975,-

Slide 11 - Quiz

1. Uitkeringen volksverzekeringen zijn voor iedereen
2. Uitkeringen werknemersverzekeringen zijn voor werknemers
A
1 = juist 2 = onjuist
B
1 = onjuist 2 = juist
C
Beide zijn onjuist
D
Beide zijn juist

Slide 12 - Quiz

Loonkosten
Als de loonkosten stijgen, moeten Nederlandse bedrijven hun verkoopprijs verhogen

Dit betekent dat de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van andere landen verslechtert

Een stijging van de arbeidsproductiviteit kan dit voorkomen

Slide 13 - Slide

Oorzaken hogere arbeidsproductiviteit:

- Scholing
- Mechanisatie , Automatisering
- Betere arbeidsverdeling, Specialisatie

Slide 14 - Slide

Loonkosten per product zullen dalen als de procentuele stijging van de ...(1) hoger is dan de procentuele stijging van de ...(2)
A
1 arbeidsproductiviteit 2 loonkosten
B
1 loonkosten 2 arbeidsproductiviteit

Slide 15 - Quiz

graiek blz. 155 ( blauw en rood )
De loonkosten per product in 2003 zullen ...(1) en de loonkosten per product in 2009 zullen ...(2)
A
1 dalen 2 dalen
B
1 dalen 2 stijgen
C
1 stijgen 2 dalen
D
1 stijgen 2 stijgen

Slide 16 - Quiz

                                                i.c. loonkosten
i.c. loonkosten per product = -------------------------------- x 100
                                                        i.c. arbeidsproductiviteit

Slide 17 - Slide

De afgelopen 20 jaar zijn de gemiddelde lonen in Nederland gestegen met 50%. Door technologische ontwikkelingen is de arbeidsproductiviteit gestegen met 70%.
Wat was de verandering van de loonkosten per product?
A
20% lager
B
12% lager
C
13% hoger
D
20% hoger

Slide 18 - Quiz

                                                i.c. loonkosten
i.c. loonkosten per product = -------------------------------- x 100
                                                        i.c. arbeidsproductiviteit

i.c. loonkosten per product = 150 / 170 x 100 = 88
Dus loonkosten per product 12% lager

Slide 19 - Slide

Beperken loonstijging
Loonkosten per product zijn belangrijk voor de werkgelegenheid

Lage loonkosten per product --> Lage prijzen Nederlandse bedrijven --> Verbetering concurrentiepositie Nederland
 --> Meer vraag naar Nederlandse producten --> Hogere productie --> Meer werknemers nodig --> Lagere werkloosheid

Slide 20 - Slide

Je hebt vast wel eens een nieuwe telefoon gekocht.
Als ik vandaag een nieuwe Apple iPhone 13 Pro zou kopen, dan betaal ik daar zo'n € 1.159 voor. Als ik deze vandaag koop en drie jaar gebruik en dan zou willen verkopen, zou ik er dan nog steeds € 1.159 voor krijgen?

Slide 21 - Slide

Waarschijnlijk niet!
Ik krijg er dan misschien nog € 600 voor. De iPhone is dus minder waard geworden!
Hoe komt dat?

Slide 22 - Slide

Waardoor wordt die iPhone minder waard?
Bijvoorbeeld door slijtage en verouderde technologie

We hebben dus aan het begin een grote uitgave gedaan voor deze iPhone, maar langzaam wordt deze minder waard. Na een paar jaar is die iPhone veel minder waard dat de aanschafprijs. 

Slide 23 - Slide

Afschrijving
Vaste activa verminderen in waarde gedurende de jaren
De kosten van de vaste activa worden gespreid over de jaren

                                                    Aanschafwaarde - Restwaarde
Afschrijving per jaar = -------------------------------------
                                                   Levensduur

( Soms is afschrijving een % van de aanschafwaarde of boekwaarde )

Slide 24 - Slide

Boekwaarde
Een machine is aangeschaft op 1/1/2019 voor € 90.000,-. De levensduur wordt geschat op 9 jaar en we verwachten nog 
€ 18.000,- voor de oude machine te krijgen als we die verkopen op 1/1/2028.

Wat is de boekwaarde van de machine op 31/12/2020?

Slide 25 - Slide

Een machine is aangeschaft op 1/1/2019 voor € 90.000,-. De levensduur wordt geschat op 9 jaar en we verwachten nog
€ 18.000,- voor de oude machine te krijgen als we die verkopen op 1/1/2028.

Wat is de boekwaarde van de machine op 31/12/2020?
A
€ 70.000,-
B
€ 74.000,-
C
€ 80.000,-
D
€ 82.000,-

Slide 26 - Quiz

Opdracht
Afschrijving = ( 90.000 - 18.000 ) / 9 = 8.000

Boekwaarde = 90.000 - 2 x 8.000 = € 74.000,-

Slide 27 - Slide

Hw.
Par. 5.2 opgaven 4 en 8
Par. 5.5 opgave 11

Slide 28 - Slide