5. Praat met een Nederlandstalig(e) familielid, vriend of collega.

Praat met een Nederlandstalig(e) familielid, vriend of collega
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Verwerkingles praktijkopdrachtVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Praat met een Nederlandstalig(e) familielid, vriend of collega

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kent de vraagwoorden 'wie, wat, waar, waar...vandaan, waar....naartoe, wanneer, waarom, waarvoor, hoe' en past deze correct toe.
Je kunt correcte vragen maken met deze vraagwoorden; de woordvolgorde is juist.
Je kunt vraagzinnen maken die beginnen met een werkwoord; de woordvolgorde is juist.


Slide 2 - Slide

Maak een vraag met:
wie, wat, waar, waar...vandaan,
waar....naartoe, wanneer, waarom,
waarvoor, hoe'

Slide 3 - Mind map

Uitleg
Bron: Van A tot Zin (4.8)
Je ziet vragen die beginnen met een vraagwoord.

Slide 4 - Slide

Uitleg (vraagwoorden)
Bron: Van A tot Zin (4.8)

Slide 5 - Slide

Oefenen: welk woord past in de zin
Bron: Van A tot Zin (4.8)

Slide 6 - Slide

oefenen: vul in...
Bron: Van A tot Zin (4.8)

Slide 7 - Slide

Uitleg (woordvolgorde)

Slide 8 - Slide

oefenen: maak vraagzinnen

Slide 9 - Slide

oefenen: maak vraagzinnen

Slide 10 - Slide

oefenen in tweetallen

Slide 11 - Slide

oefenen in tweetallen

Slide 12 - Slide

Uitleg(vraagzinnen die beginnen met een werkwoord)
Bron: Van A tot Zin (4.9)

Slide 13 - Slide

oefenen
Bron: Van A tot Zin (4.9)

Slide 14 - Slide

oefenen: maak goede vragen met de woorden.
Bron: Van A tot Zin (4.9)

Slide 15 - Slide

oefenen: maak vragen
Bron: Van A tot Zin (4.9)

Slide 16 - Slide

oefenen: vraag- antwoord

Slide 17 - Slide

cursist A
cursist B

Slide 18 - Slide

oefenen: 

Slide 19 - Slide

Ik kan goede vraagzinnen maken.
0100

Slide 20 - Poll