Je kent de vraagwoorden
'wie, wat, waar, waar...vandaan, waar....naartoe, wanneer, waarom, waarvoor, hoe' en past deze correct toe.
Je kunt correcte vragen maken met deze vraagwoorden; de woordvolgorde is juist.
Je kunt vraagzinnen maken die beginnen met een werkwoord; de woordvolgorde is juist.