4.8 grammatica woordsoorten aanpassen 2025-2026 MP

3.8 woordsoorten
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

3.8 woordsoorten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Je leert een betrekkelijk voornaamwoord (BTV) te herkennen;
- Je leert het juiste betrekkelijke voornaamwoord (BTV) te gebruiken in zinnen;
- Je leert een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (BTV m.i.a.) te herkennen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Oefenen: benoem BTV
1.  Het boek dat ik  kocht, is fantastisch. 

2. De jongen, aan wie ik vorige week verkering vroeg is vermist. 

3. Dat is alles wat ik wilde zeggen. 

Slide 4 - Slide

Waarnaar verwijst 'dat' in de volgende zin? De burgemeester gaf het voetbalteam, dat kampioen was geworden, een prijs.

Slide 5 - Open question

Waarnaar verwijst 'wie' in de volgende zin? De boze mevrouw aan wie ik dat vroeg, zie ik niet meer.

Slide 6 - Open question

Waarnaar verwijst 'wat' in de volgende zin? Ik heb mijn kamer goed opgeruimd, wat een goed idee was.

Slide 7 - Open question

Betrekkelijk voornaamwoord (BTV)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een woord (of woorden) dat eerder in de zin is genoemd. 

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je het antecedent. 

De betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat, waar

Slide 8 - Slide

Welk betrekkelijk voornaamwoord? Kijk naar het antecedent!
BTV
antecedent
die
zn met als lidwoord de
dat
zn met als lidwoord het
wie
die --> wie  na een voorzetsel en verwijst naar een persoon
wat
- onbepaald voornaamwoord
- hele zin
- overtreffende trap

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

De poster achter in het lokaal, ..... mijn collega heeft opgehangen, is verdwenen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 13 - Quiz

Het meisje..... ik daar zag, is mijn buurmeisje.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 14 - Quiz

Dat is het slechtste ..... ik ooit gehoord heb.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 15 - Quiz

Herhaling BTV + BTV m.i.a. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is...
A
Hetgeen waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst
B
Een betrekkelijk voornaamwoord dat nergens naar verwijst
C
Een betrekkelijk voornaamwoord waar het antecedent al in zit
D
Dat wat voor het betrekkelijk voornaamwoord staat

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide


'Wie niet luisteren wil, moet maar voelen', zegt mijn moeder altijd. 
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 22 - Quiz


Heb je dat nieuwe boek van 
Margje Woodrow al gelezen? 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 23 - Quiz


Het boek dat ik vorige week gelezen heb, is erg spannend. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 24 - Quiz


Wie niet waagt, wie niet wint. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 25 - Quiz

Herhaling vorige lessen

Slide 26 - Slide

Wat wordt bedoeld met 'het antecedent van een woord?'

Slide 27 - Open question

Oefenen:  betrekkelijk voornaamwoord, antecedent en bijvoeglijke bijzin. 

Slide 28 - Slide

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 29 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Het aantal leerlingen .... een baantje heeft, is niet te tellen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 30 - Quiz

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 31 - Quiz

Stijl - Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Een kopie, .... niet te lezen is, kun je beter niet versturen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 32 - Quiz

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Alles ... wij gedaan hebben, hebben wij met beleid gedaan.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 33 - Quiz




Wat jij mij hebt gegeven, is bedorven.
A
vragend voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a. (met ingesloten antecedent)
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 34 - Quiz


De auto die daar staat, 
is van mijn vader. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 35 - Quiz


Ik vind dat raadsel echt niet grappig. 
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragen voornaamwoord

Slide 36 - Quiz


'Wie niet luisteren wil, moet maar voelen', zegt mijn moeder altijd. 
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 37 - Quiz



Wie geeft deze oude man een stoel?
A
vragend voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a. (met ingesloten antecedent)
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 38 - Quiz

Zet onder de volgende zin de woordsoorten.
Wie de heel vieze schoenen heeft geveegd, 

mag de prachtige  woonkamer, die ik laatst heb 

geverfd, komen bewonderen. 

Slide 39 - Slide