Ik wat een een antecedent is.
Ik weet wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
Ik weet wat een betrekkelijk voornaamwoord m.i.a. is.
Ik kan betrekkelijke voornaamwoorden onderscheiden van aanwijzende voornaamwoorden.
Ik oefen met tekstverbanden en signaalwoorden.