24. bouwsteen 4 + kahoot

DEZE LES
1. Tussentoets als nulmeting van samenhang
2. Theorie over samenhang + Kahoot
3. Evaluatie
4. Taalblokken / zelfstudie
5. De volgende keer

LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

DEZE LES
1. Tussentoets als nulmeting van samenhang
2. Theorie over samenhang + Kahoot
3. Evaluatie
4. Taalblokken / zelfstudie
5. De volgende keer

LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst

Slide 1 - Slide

1. NULMETING: WAT WEET JE NOG?

Open Taalblokken en maak de tussentoets (oud) van Bouwstenen 2
→ 04 Samenhang 




Slide 2 - Slide

2. THEORIE: SAMENHANG
Hoe breng je samenhang aan in jouw tekst? 

Titel → let op, niet altijd
Inleiding 
Kern → in alinea's met het liefst tussenkopjes
Slot
Afsluiting → let op, niet altijd.

En het belangrijkste: signaalwoorden. Die smeden jouw tekst samen. Dit wordt ook een tekstverband genoemd.

Slide 3 - Slide

Het tekstverband zorgt ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

  • Hoe doen ze dat?
Door signaalwoorden. Deze geven een signaal af aan de rest van de zin. 

  • Voorbeeld:
Want, daardoor, daarom, om die reden, omdat
Dit zijn allemaal signaalwoorden die een reden aangeven. Belangrijk: je kunt ze onderling uitwisselen, omdat ze hetzelfde signaal afgeven. 

Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord zie je dus met welk signaal je te maken hebt. 


Zo'n signaal noem je een tekstverband. Het legt een verband tussen zinnen. 

Slide 5 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Je begrijpt iemand beter door de signaalwoorden. 

→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin of als je het hoort!




                                         Op de volgende slides zie je veelvoorkomende verbanden
                                                                   Daarna een Kahoot over die tekstverbanden


Slide 6 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 


  • de tegenstelling [ maar, hoewel ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
  • de reden [ omdat, daarom, want ] 

Dan komen nu de leuke:                      


Slide 7 - Slide

a) VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden die daarbij horen:

- als, indien - tenzij - mits 

- als ... dan 

- in het geval dat 

op voorwaarde dat




Slide 8 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik mee.'


Om mee te mogen, moet ik eerst mijn kamer opruimen.



  • Voorwaarde = kamer opruimen


Hoor je het verschil tussen 'Als ik thuiskom' en 'Wanneer ik thuiskom'? 

Slide 9 - Slide

b) REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan wáárom iemand iets doet of vindt. 


Signaalwoorden die daarbij horen: 

- want

- omdat

- daarom 

- daardoor


Slide 10 - Slide

VOORBEELD redengevend verband

'Ik had een slecht cijfer voor de toets van rekenen, want ik had er niet goed voor geleerd.'



  • De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor de toets.


Slide 11 - Slide

c) OORZAKELIJK VERBAND / oorzaak-gevolg
Let op! Hier gaat het om een oorzaak waar je géén invloed op hebt.

Signaalwoorden die daarbij horen:
- doordat 
- dankzij 
- als gevolg van 
- dat komt door
- waardoor
- zodat


Slide 12 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband

'Ik trek een korte broek aan, doordat het warm is.'



  • De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want dat komt door het weer (en daar heb ik geen invloed op). 

Slide 13 - Slide

d) CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. 


Signaalwoorden die bij een concluderend verband horen:
- dus, concluderend
- kortom 
- dat houdt in 



Slide 14 - Slide

VOORBEELD concluderend verband

'Kortom, het is belangrijk om te oefenen.'  


Je komt tot deze conclusie op basis van het slechte cijfer op rekenen. 


 Je kijkt naar de feiten (de informatie) en telt deze op: 

  1. het feit dat je niet hebt geleerd voor de toets 
  2. het feit dat je al helemaal niet hebt geoefend voor de toets
  3. En misschien heb je niet opgelet in de les 
  4. of je was vaker niet dan wel in de les.

Slide 15 - Slide

e) DOEL-MIDDEL
Hierbij noem je je doel en wat je daarvoor nodig hebt. Een schrijver kan het ook andersom zeggen, dus eerst het middel en daarna het doel. 


Signaalwoorden die bij een doel-middel verband horen:
- om te
- opdat
- door middel van
- daarmee
- met de bedoeling




Slide 16 - Slide

OEFENEN

Op de volgende slide een Kahoot over signaalwoorden

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

3. EVALUATIE
(even kletsen) → Wat is lastig? 
→ Heb je door dat je alle signaalwoorden uit één zo'n rijtje kunt gebruiken voor hetzelfde signaal? Het zijn synoniemen: ander woord; dezelfde betekenis. 

Toen... Daarna... Vervolgens... 

Maar... Echter... Daarentegen...


Op de volgende slide de opdrachten die je moet maken in Taalblokken 2F, Bouwsteen 4. 

Slide 19 - Slide

EINDE VAN DE LES


Tot volgende week!

Slide 20 - Slide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 04. dinsdag 2 + 9 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- dinsdag 9 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.



Slide 21 - Slide

INFORMATIE OVER DE NULMETING
Voorbeeld:  Bouwsteen 5 is grijs bij jou. 
Dan kan je drie dingen doen: 

1. zelfstandig in het voren werken aan een blauwe Bouwsteen.
2. aan Nederlands werken tijdens Nederlands.
3. je bent vrij van Nederlands voor de duur van de Bouwsteen die bij jou grijs is. 


Slide 22 - Slide

OVERZICHT NEDERLANDS
De komende weken gaan we bezig met de opdrachten uit het Schrijfdossier (zie de volgende slide voor een overzicht)

Daarna gaan we klassikaal verder met Bouwsteen 04, daarna Bouwsteen 05, enz. 
We doen drie lesuren over één Bouwsteen. Het vierde lesuur heb je de Bouwsteentoets over die Bouwsteen. 

Eén Bouwsteen duurt dus twee lesweken. 

Slide 23 - Slide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 05. dinsdag 16 + 23 april ►Hoofd- en bijzaken
- dinsdag 23 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 05.
Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen: Chaya, Liselotte, Else, Wendely, Fenna, Daniel en Merel.
► Weet je al wat je gaat doen? Mail mij jouw besluit!

Slide 24 - Slide

Bouwsteen 06. dinsdag 7 + 14 mei ► Informatie en meningen
- dinsdag 14 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 06. 
Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen:
Chaya, Else, Tessa, Wendely, Fenna, Daniel, Herma en Merel.


Bouwsteen 07. dinsdag 21 + 28 mei  ► Evalueren
- dinsdag 28 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 07.

Slide 25 - Slide

Bouwsteen 08.  dinsdag 4 + 11 juni ► Samenvatten
- dinsdag 11 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 08.

Eindtoets Bouwstenen.  dinsdag 18 juni
- het eerste lesuur herhaling (de hoogtepunten) van alle bouwstenen
- dinsdag 18 juni het tweede lesuur Nederlands de eindtoets.

Nulmeting Grammatica en Spelling. dinsdag 25 juni

Vier lesuren in totaal over: dinsdag 2 juli en 9 juli.  In deze lesuren kan je onder meer bouwsteentoetsen inhalen. 

Slide 26 - Slide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
Dit moet je in Taalblokken maken voor de toets:   

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 19.

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent. Je sluit af met de tussentoets (niet oud)

► Bouwsteentoets 4: dinsdag 9 april het 2e lesuur Nederlands.

Slide 27 - Slide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 6. 

Woordenschat: bouwsteen 6 Hoofd- en bijzaken. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.
Je sluit af met de tussentoets (niet oud)

Slide 28 - Slide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; 15; opgaven 17 t/m 19; t/m 27; opgaven 32 t/m 34 en opgaven 56 en 57.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 5 en opgaven 12 t/m 14.

Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Je sluit af met de tussentoets (niet oud).

Slide 29 - Slide

BOUWSTEEN 7: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; 12; 15; 26 en 27; opgaven 32 (dit kan door niet naar het fragment te luisteren) 36 t/m 41 en opgaven 50, 52 t/m 54 en 59.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3 en opgaven 8 en 10 .

Woordenschat: bouwsteen 7 Evalueren(op 2F) Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Tussentoets (niet oud).

Slide 30 - Slide

BOUWSTEEN 8: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: 1, 3, 7 t/m 9; 10 t/m 15; opgaven 28 t/m 32; 34 t/m 36; opgaven 45 en 46; 48 en 49 en opgaven 54 en 55.
Schrijven, maken: 1 t/m 5 en opgaven 9 t/m 12.

Woordenschat bouwsteen 8 doornemen. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Je sluit af met de tussentoets (niet oud).

Slide 31 - Slide