20. bouwsteen 4 + kahoot

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen in vogelvlucht
StartUp: deadline 25 mei (Nathan, Guus, Gerben en Lex)
2.  Vragen over de opdrachten in het Schrijfdossier (deadline 10 april, 22:00 uur)

►Tweede lesuur: Bouwsteen 4 ► Samenhang
LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen in vogelvlucht
StartUp: deadline 25 mei (Nathan, Guus, Gerben en Lex)
2.  Vragen over de opdrachten in het Schrijfdossier (deadline 10 april, 22:00 uur)

►Tweede lesuur: Bouwsteen 4 ► Samenhang
LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

Slide 1 - Slide

Wat onder werkwoordspelling valt:
persoonsvorm tegenwoordige tijd:   nu fiets ik 
persoonsvorm verleden tijd:                   vroeger fietste zij
voltooid deelwoord:                                  hij heeft daar gefietst
gebiedende wijs:                                       werk ze!
bijvoeglijk naamwoord:                           de fietsende student

Slide 2 - Slide

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken
Plakken - de stam 'plakk' wordt de ik-vorm plak
Verhuizen - de stam 'verhuiz' wordt de ik-vorm verhuis
Beleven - de stam 'belev' wordt de ik-vorm beleef.
Weten - de stam 'wet' wordt de ik-vorm weet.
Kijken - de stam 'kijk' is hetzelfde als de ik-vorm: kijk.





Slide 3 - Slide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk (middeleeuws) of zwak. Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels in de tegenwoordige tijd:

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik luister naar de docent :)

Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij luistert ook. 

Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij luisteren allemaal. 

Slide 4 - Slide

En, dat, of en de komma
  • Let op bij een zin met de woorden 'en', 'dat', 'of' en let ook op bij een komma. 
Het betekent dat de zin uit meer dan één zin bestaat. 
- een signaalwoord heeft een komma (en een spatie) ervóór: 
'ik denk, dus ik besta'

  • Elke zin heeft een eigen persoonsvorm en een eigen onderwerp.
Zinnen met 'en', 'of', 'dat' en een komma bestaan dus uit meer dan één zin. Je moet dus vaker dan één keer werkwoordspelling toepassen op de persoonsvorm. 
'ik kwam, ik zag en ik overwon'

Slide 5 - Slide

2. VRAGEN
Vragen over de opdrachten van het Schrijfdossier kan je nu stellen. 



Slide 6 - Slide

HET TWEEDE LESUUR
We gaan terug naar Taalblokken en wel Bouwsteen 4: samenhang. 
- woensdag 10 april heb je het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.

Niet: Sander, Erik Jan, Fabian, Aiden, Gaby, Jan, Nils, Henk, Lynn, Gijs, Stan, Thijmen en Joas.
► jullie zijn voor de duur van Bouwsteen 4 vrijgesteld van Nederlands. Dus vanaf het tweede uur tot en met volgende week woensdag. 

Slide 7 - Slide

DEZE LES
1. Tussentoets als nulmeting van samenhang
2. Theorie over samenhang + Kahoot
3. Evaluatie
4. Taalblokken / zelfstudie
5. De volgende keer

LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst

Slide 8 - Slide

1. NULMETING: WAT WEET JE NOG?

Open Taalblokken en maak de tussentoets (oud) van Bouwstenen 2F (31) of 3F (41)
→ 04 Samenhang 




Slide 9 - Slide

2. THEORIE: SAMENHANG
Hoe breng je samenhang aan in jouw tekst? 

Titel → let op, niet altijd
Inleiding 
Kern → in alinea's met het liefst tussenkopjes
Slot
Afsluiting → let op, niet altijd.

En het belangrijkste: signaalwoorden. Die smeden jouw tekst samen. Dit wordt ook een tekstverband genoemd.

Slide 10 - Slide

Het tekstverband zorgt ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

  • Hoe doen ze dat?
Door signaalwoorden. Deze geven een signaal af aan de rest van de zin. 

  • Voorbeeld:
Want, daardoor, daarom, om die reden, omdat
Dit zijn allemaal signaalwoorden die een reden aangeven. Belangrijk: je kunt ze onderling uitwisselen, omdat ze hetzelfde signaal afgeven. 

Slide 11 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord zie je dus met welk signaal je te maken hebt. 


Zo'n signaal noem je een tekstverband. Het legt een verband tussen zinnen. 

Slide 12 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Je begrijpt iemand beter door de signaalwoorden. 

→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin of als je het hoort!




                                         Op de volgende slides zie je veelvoorkomende verbanden
                                                                   Daarna een Kahoot over die tekstverbanden


Slide 13 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 


  • de tegenstelling [ maar, hoewel ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
  • de reden [ omdat, daarom, want ] 

Dan komen nu de leuke:                      


Slide 14 - Slide

a) VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden die daarbij horen:

- als, indien - tenzij - mits 

- als ... dan 

- in het geval dat 

op voorwaarde dat




Slide 15 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik mee.'


Om mee te mogen, moet ik eerst mijn kamer opruimen.



  • Voorwaarde = kamer opruimen


Hoor je het verschil tussen 'Als ik thuiskom' en 'Wanneer ik thuiskom'? 

Slide 16 - Slide

b) REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan wáárom iemand iets doet of vindt. 


Signaalwoorden die daarbij horen: 

- want

- omdat

- daarom 

- daardoor


Slide 17 - Slide

VOORBEELD redengevend verband

'Ik had een slecht cijfer voor de toets van rekenen, want ik had er niet goed voor geleerd.'



  • De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor de toets.


Slide 18 - Slide

c) OORZAKELIJK VERBAND / oorzaak-gevolg
Let op! Hier gaat het om een oorzaak waar je géén invloed op hebt.

Signaalwoorden die daarbij horen:
- doordat 
- dankzij 
- als gevolg van 
- dat komt door
- waardoor
- zodat


Slide 19 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband

'Ik trek een korte broek aan, doordat het warm is.'



  • De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want dat komt door het weer (en daar heb ik geen invloed op). 

Slide 20 - Slide

d) CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. 


Signaalwoorden die bij een concluderend verband horen:
- dus, concluderend
- kortom 
- dat houdt in 



Slide 21 - Slide

VOORBEELD concluderend verband

'Kortom, het is belangrijk om te oefenen.'  


Je komt tot deze conclusie op basis van het slechte cijfer op rekenen. 


 Je kijkt naar de feiten (de informatie) en telt deze op: 

  1. het feit dat je niet hebt geleerd voor de toets 
  2. het feit dat je al helemaal niet hebt geoefend voor de toets
  3. En misschien heb je niet opgelet in de les 
  4. of je was vaker niet dan wel in de les.

Slide 22 - Slide

e) DOEL-MIDDEL
Hierbij noem je je doel en wat je daarvoor nodig hebt. Een schrijver kan het ook andersom zeggen, dus eerst het middel en daarna het doel. 


Signaalwoorden die bij een doel-middel verband horen:
- om te
- opdat
- door middel van
- daarmee
- met de bedoeling




Slide 23 - Slide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 19

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang
Tussentoets (niet oud)

Slide 24 - Slide

OEFENEN

Op de volgende slide een Kahoot over signaalwoorden

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

3. EVALUATIE
→ Wat is lastig? 
→ Heb je door dat je alle signaalwoorden uit één zo'n rijtje kunt gebruiken voor hetzelfde signaal? Het zijn synoniemen: ander woord; dezelfde betekenis. 

Toen... Daarna... Vervolgens... 

Maar... Echter... Daarentegen...


Op de volgende slide de opdrachten die je moet maken in Taalblokken 2F, Bouwsteen 4. 

Slide 27 - Slide

EINDE VAN DE LES


Tot volgende week!

Slide 28 - Slide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 04. woensdag 3 + 10 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- woensdag 10 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.
Niet: Sander, Erik Jan, Fabian, Aiden, Gaby, Jan, Nils, Henk, Lynn, Gijs, Stan, Thijmen en Joas. 
► jullie zijn voor de duur van Bouwsteen 4 vrijgesteld van Nederlands.  

Slide 29 - Slide

Bouwsteen 05. woensdag 17 april en 24 april ►Hoofd- en bijzaken
- woensdag 24 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 05.
Niet: Jan, Henk, Sophya, Gideon, Ilse, Jasper, Fabian, Aiden, Gerben, Thijs, Famke, Gaby, Nathan,  Ruben, Sander en Erik Jan. 


woensdag 1 mei vrij ivm meivakantie

Slide 30 - Slide

Bouwsteen 06. woensdag 8 en 22 mei ►Argumenteren
- woensdag 22 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 06.
Niet: Nathan, Ruben, Sander, Erik Jan, Fabian, Aiden, Famke, Gaby, Nils, Lynn, Sophya, Wiesje en Ilse.

Woensdag 5 juni en 12 juni vrij ivm mondelinge examens

Bouwsteen 07. woensdag 29 mei en 19 juni ►Evalueren
- woensdag 19 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 07.
Niet: Ruben, Sander, Erik Jan, Fabian, Thijs, Wiesje en Ilse.

Slide 31 - Slide

Bouwsteen 08. woensdag 26 juni en 3 juli ►Samenvatten
- woensdag 3 juli het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 08.
Niet: Ruben, Erik Jan, Aiden, Gaby, Henk, Gijs, Joas en Ilse. 

Eindtoets Bouwstenen. woensdag 10 juli het 1e lesuur Nederlands
Nulmeting Spelling en Grammatica. woensdag 10 juli het 2e lesuur Nederlands

Tijdens de vrijkomende lesuren ga je je achterstanden van Nederlands wegwerken, bouwsteentoetsen inhalen. etc. 

Slide 32 - Slide

BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; opgaven 13, 14; opgaven 16 t/m 18.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 12; opgaven 23 t/m 27 en
opgaven 29 t/m 32. 

Woordenschat: bouwsteen 3 Inleiding, kern en slot
Tussentoets (niet oud)


Slide 33 - Slide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 19

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang
Tussentoets (niet oud)

Slide 34 - Slide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 35 - Slide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren
Tussentoets (niet oud)

Slide 36 - Slide