Week 41 zinsdelen en woordsoorten

Persoonsvorm en zinsdelen
.



1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Persoonsvorm en zinsdelen
.



Slide 1 - Slide

Doelen
In deze lessenreeks leer je de basis
voor het ontleden van een zin.

  • Je weet dat een zin uit zinsdelen bestaat
  • Je weet dat zinsdelen uit woord(en) bestaan
  • Je weet wat werkwoorden zijn
  • Je kunt de persoonsvorm vinden
  • Je kunt een zin in zinsdelen verdelen


Slide 2 - Slide

Vooraf
1. Een zin bestaat uit meerdere woorden die verschillende zinsdelen vormen.
    vb: De kat / speelt / graag / met een balletje / in de tuin.

2. In elke zin staan één of meerdere werkwoorden (DOEN of ZIJN)
    vb: Graag eet Kevin een ijsje.
          Femke zou ook wel een ijsje willen gaan eten.
          De film is erg spannend.

3. Elke zin heeft een onderwerp  (antwoord op de vraag: Wie/Wat + WG?)
    vb: De jongens gamen elke weekend.

Slide 3 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling is (= werkwoordelijk gezegde)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (= onderwerp)
   vb: Fieke tekent. 

Deze zin kun je uitbreiden door er zinsdelen aan toe te voegen. Die geven extra informatie over bijvoorbeeld: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor?
* Fieke / tekent / graag / paarden.
* Fieke / tekent / een paard / met een potlood.
* Fieke / heeft / gisteren / voor haar oma / een paard / getekend / met een potlood.

Slide 4 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar 'Werkwoorden' en alles wat geen werkwoord is naar 'Geen werkwoord'.
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 5 - Drag question

De persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord en vertelt vaak wat iemand aan het doen is.
Bovendien kun je aan dit woord zien in welke tijd de zin staat.
      vb: De sportieve jongens | fietsen | ’s middags | graag | in het bos.

Je kunt de persoonsvorm vinden door:
•    de zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan.
     vb: Fietsen | de sportieve jongens | ’s middags | graag | in het bos?

•    De tijd in de zin te veranderen. De persoonsvorm verandert dan van vorm.
     vb: De sportieve jongens | fietsten | ’s middags | graag | in het bos.


Slide 6 - Slide

Wat is de pv?
Dit jaar zal niemand uit deze klas blijven zitten
A
Dit jaar
B
zal
C
niemand uit deze klas
D
zitten

Slide 7 - Quiz

Wat is de PV?

De trein stopte gisteren op het station.
A
stopte
B
gisteren
C
de trein
D
op het station

Slide 8 - Quiz

Wat is de PV?

Ik vind het leuk op deze school.
A
ik
B
op deze school
C
vind
D
het leuk

Slide 9 - Quiz

Wat is de PV?

Mijn oudste broer heeft jaren gevaren.
A
gevaren
B
mijn oudste broer
C
jaren
D
heeft

Slide 10 - Quiz

Wat is de PV?

September was dit jaar erg nat.
A
dit jaar
B
nat
C
was
D
september

Slide 11 - Quiz

Wat is de PV?

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 12 - Quiz

Wat is de PV?

Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen
D
ook

Slide 13 - Quiz

Wat is de PV?

Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 14 - Quiz

Wat is de PV?

Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 15 - Quiz

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1. Je zoekt eerst de persoonsvorm (pv). Maak de zin vragend, dan komt dit werkwoord
    vooraan in de zin te staan. Of zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm verandert.
2. Zet er een streep vóór en achter.
3. Je kijkt of er andere werkwoorden in de zin staan. Als die er zijn, zet je er ook een
    streep vóór en achter.
    Belangrijk: Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (WG)
4. Alle woorden die al vóór de pv staan, vormen één zinsdeel.
5. Je gaat de overgebleven woorden vóór de pv proberen te zetten. Dat doe je met zoveel
    mogelijk woorden en de zin moet blijven kloppen.

Slide 16 - Slide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

Ons team | won | gisteren | een belangrijke sportprijs.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Maak met de zinsdelen een goede zin
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.

Slide 21 - Drag question

Maak met de zinsdelen een goede zin
Fieke
voor haar opa
had
geschreven.
een mooi gedicht

Slide 22 - Drag question

Maak met de zinsdelen een goede zin
bracht
een goed boek
voor mij
Gisteren
mee
ze

Slide 23 - Drag question

Maak met de zinsdelen een goede zin
Willem 2
weer
Zal
gaan winnen?
de volgende wedstrijd
tegen NAC

Slide 24 - Drag question

Opdracht zinsopbouw

Breid de volgende zin uit zoals de zin hierboven: 
 Arvid speelt ...

Slide 25 - Slide

Kenmerken werkwoorden
- geven een tijd aan
- geven een getal aan

Werkwoorden moet je vaak vervoegen in een zin. 

Slide 26 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk dingen die je kunt doen, zoals:

lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten......
Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 27 - Slide

ik spring
jij springt
wij springen
ik wandel
jij wandelt
wij wandelen
ik slaap
jij slaapt
wij slapen
ik bloem
jij bloemt
wij bloemen
ik doos
jij doost
wij dozen

Slide 28 - Slide


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer

Slide 29 - Quiz


Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Pieter haalt drinken in de supermarkt.
A
Pieter
B
haalt
C
drinken
D
supermarkt

Slide 30 - Quiz


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een granaat gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 31 - Quiz


Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Kleine kinderen hebben kunnen wennen op school.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quiz

kenmerken zelfstandig naamwoord 
- zijn MeDiPlaDi woorden
- gevoel is ook een zn
- meervoud
- verkleinwoordje
- lidwoord

Slide 33 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 34 - Slide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de (bepaald)
het (bepaald)
een (onbepaald) 

Slide 35 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord

Slide 36 - Slide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 37 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 38 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 39 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 40 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 41 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 42 - Quiz

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 43 - Quiz

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 44 - Quiz

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 45 - Quiz

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 46 - Drag question