Thema 3 Formules, grafieken en vergelijkingen Les 5

PROGRAMMA
  • Check startklaar
  • Welkom
  • Planning
  • Investeer in jezelf-werk
  • Terugblik
  • Wat ga je leren? 
  • Instructie
  • Aan de slag: keuze
  • Evaluatie + reflectie
1 / 49
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

PROGRAMMA
  • Check startklaar
  • Welkom
  • Planning
  • Investeer in jezelf-werk
  • Terugblik
  • Wat ga je leren? 
  • Instructie
  • Aan de slag: keuze
  • Evaluatie + reflectie

Slide 1 - Slide

Be all you can be! 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

INVESTEER-IN-JEZELF-WERK

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Terugblik + "soep proeven"
  • Eerste wiskundeles

  • Kennismaking wiskundeboek

  • Startgevoel bij wiskunde

  • In 6 stappen naar een voldoende voor wiskunde

Slide 10 - Slide


  • Ik kan de variabelen in een woordformule aangeven.
  • Ik kan het begingetal in een woordformule aangeven.
  • Ik kan het stijg- en daalgetal in een woordformule 
  • aangeven.
variabelen
Zijn de woorden in de formule.
Staan aan het begin en aan het einde. 

begingetal
Staat altijd alleen naast de + of -.

stijggetal en daalgetal
Staan altijd naast de x en de variabele.



Schrijf de - ervoor ook op.
De + ervoor hoef je niet op te schrijven.

Slide 11 - Slide

  • Ik weet wat een lineair verband bij een woordformule
      betekent.
Bij een situatie met regelmaat hoort een lineair verband.
Bij een lineair verband kun je een woordformule maken. 

Fabiënne verdient elk uur €5,36
Dat is een regelmaat.
Er is een verband tussen het aantal uren dat ze werkt en haar inkomsten

Slide 12 - Slide

  • Ik kan de variabelen in een situatie aangeven.
  • Ik kan het stijg- en daalgetal in een situatie aangeven.
  • Ik kan het begingetal in een situatie aangeven
  • Ik kan een woordformule bij een situatie maken.
variabelen



stijggetal en daalgetal


begingetal


formule
hoogte (m) = 50 - 17 x tijd (minuten)

Zijn de woorden met een eenheid (bijvoorbeeld meters en minuten).
Schrijf eerst de variabele op die je kunt berekenen
en het = teken. De anderen met het x teken ervoor. 
Kijk wat er daalt of stijgt.
Staat meestal bij de woorden "per" of "elk
Kijk naar de beginsituatie. 

Slide 13 - Slide

  • Ik weet wat een lineaire formule is.
Bij een tabel met regelmaat hoort een lineaire woordformule.





Slide 14 - Slide

Welke formule hoort bij de tabel? 




Een kwestie van invullen. 

Slide 15 - Slide

Woordformule bij een tabel met een stijggetal
Woordformule bij een  tabel met een daalgetal

Slide 16 - Slide

Woordformule bij een  tabel met een daalgetal
Maak de woordformule bij de tabel. 

Slide 17 - Slide

WAT HEB JE GELEERD?
En wat heb je onthouden?

Slide 18 - Slide

"Soep proeven"
Je hebt de lesstof nu geoefend.

Hoe proeft jouw soep?
Hoe ontwikkel jij je?

Hoe kun jij jouw soep nog lekkerder maken?

 

Slide 19 - Slide




Schrijf een woordformule op die bij dit verband hoort.
(typ met spaties)
L1 blz. 61

Slide 20 - Open question




Schrijf een woordformule op die bij dit verband hoort.
(typ met spaties)

Slide 21 - Open question


L2
blz. 70
A
Formule 1 hoort bij de tabel.
B
Formule 2 hoort bij de tabel.
C
Formule 3 hoort bij de tabel.
D
Ik begrijp het nog niet.

Slide 22 - Quiz

Heb je hetzelfde opgeschreven? 

Slide 23 - Slide

Bereken en geef dan aan welke formule bij de tabel hoort.

A
Formule 1 hoort bij de tabel.
B
Formule 2 hoort bij de tabel.
C
Ik begrijp het nog niet.

Slide 24 - Quiz

Heb je hetzelfde opgeschreven? 

Slide 25 - Slide


testopgave B blz. 63
A
Formule 1 hoort bij de tabel.
B
Formule 2 hoort bij de tabel.
C
Formule 3 hoort bij de tabel.
D
Ik begrijp het nog niet.

Slide 26 - Quiz

Heb je hetzelfde opgeschreven? 

Slide 27 - Slide




Schrijf een woordformule op die bij dit verband hoort.
(typ met spaties)
Testopgave blz. 67

Slide 28 - Open question




Schrijf een woordformule op die bij dit verband hoort.
(typ met spaties)

Slide 29 - Open question




Schrijf een woordformule op die bij dit verband hoort.
(typ met spaties)

Slide 30 - Open question




Schrijf een woordformule op die bij dit verband hoort.
(typ met spaties)

Slide 31 - Open question

WAT GA JE LEREN? 
  • Ik weet wat een lineaire grafiek is.
  • Ik kan de juiste woordformule kiezen bij een lineaire grafiek.

Slide 32 - Slide

INSTRUCTIE 

Slide 33 - Slide



Een lineaire grafiek is een rechte lijn

Hierbij hoort een lineaire formule.
  • Ik weet wat een lineaire grafiek is.  

Slide 34 - Slide

  • Ik kan de juiste woordformule kiezen bij 
     een lineaire grafiek.
Zoek twee punten op de grafiek die je goed kunt aflezen. 
(0, 1500) en (2, 3000)

Slide 35 - Slide

Kies hoe jij les 5 wilt oefenen.
         of
Gebruik je boek om de berekeningen in op te schrijven.

Slide 36 - Slide

QUIZ 4
Woordformule kiezen bij een grafiek

Slide 37 - Slide

Bereken en geef dan aan welke woordformule bij de grafiek hoort.

28
A
Woordformule 1 hoort bij de tabel.
B
Woordformule 2 hoort bij de tabel.
C
Ik begrijp het nog niet.

Slide 38 - Quiz

Bereken en geef dan aan welke woordformule bij de grafiek hoort.

29
A
Woordformule 1 hoort bij de tabel.
B
Woordformule 2 hoort bij de tabel.
C
Ik begrijp het nog niet.

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

Bereken en geef dan aan welke woordformule bij de grafiek hoort.

30
A
Woordformule 1 hoort bij de tabel.
B
Woordformule 2 hoort bij de tabel.
C
Ik begrijp het nog niet.

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Slide

Bereken en geef dan aan welke woordformule bij de grafiek hoort.

31
A
Woordformule 1 hoort bij de tabel.
B
Woordformule 2 hoort bij de tabel.
C
Woordformule 3 hoort bij de tabel.
D
Ik begrijp het nog niet.

Slide 43 - Quiz

Slide 44 - Slide

32

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

REFLECTIE

Slide 47 - Slide

Begrijp je alle leerdoelen ?
wist dit al
ja
bijna
een beetje
nog niet

Slide 48 - Poll

Hoe was je inzet?
😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Poll