Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesinhoud
- Wat zijn werkwoorden?
- De regels
- Oefenen
- Kahoot

Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?

Slide 3 - Slide

Welke werkwoorden
ken je?

Slide 4 - Mind map

De regels
Tegenwoordige tijd:

Ik-vorm / Ik-vorm+t / hele werkwoord


Ik loop - hij loopt - wij lopen
Ik word - hij wordt - wij worden                                     

Slide 5 - Slide

De regels
Verleden tijd --> gebruik TaXi KoFSCHiP 

Werkwoord -en:  verhuizen --> verhuiz
Niet in 'Kofschip' --> +de --> verhuisde 

Fietsen --> fiets
Wel in 'Kofschip' --> +te --> fietste

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

De regels
Voltooid deelwoord --> gebruik TaXi KoFSCHiP 

Werkwoord -en:  verhuizen --> verhuiz
Niet in 'Kofschip' --> +de --> ik ben verhuisd

Fietsen --> fiets
Wel in 'Kofschip' --> +te --> ik heb gefietst

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Welke voltooid
deelwoorden ken je?

Slide 10 - Mind map

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 11 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 12 - Quiz

Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 14 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 15 - Quiz

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 16 - Quiz

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 17 - Quiz

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 18 - Quiz