'Het ijs beweegt'
Laurens keek opzij. ‘Ik denk toch niet dat Barents dit voorzien heeft.’
‘O nee? O nee? Is het jou weleens opgevallen hoe belachelijk veel proviand we aan boord hebben?’
‘We zijn met zijn zeventienen’, wierp Laurens tegen. ‘Maar dan nog! Ik heb er Claes over horen praten, maar toen heb ik er niet echt bij stilgestaan. Nou begrijp ik pas wat hij bedoelde.’
‘Wat zei hij dan?’
‘Dat de kans bestond dat we ergens moesten overwinteren. En ik, stommeling, dacht alleen maar aan China. Dat we daar het voorjaar moesten afwachten, en dan weer terug zouden varen. En nou … nou zijn we hier!’
Hij maakte een machteloos, allesomvattend gebaar – de eindeloze ijsvlakte, het doodse, kale land, de loodgrijze bergen in de verte.
Laurens zei niets. Ook hij had bange vermoedens, zoals waarschijnlijk iedereen aan boord. Maar er werd niet openlijk over gesproken, nog niet.
‘Nou?’
Laurens zuchtte diep. ‘Ik denk dat je gelijk hebt.’