Examentraining TG Deel 2

Examentraining Basis - Kader Deel 2
1 / 38
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Examentraining Basis - Kader Deel 2

Slide 1 - Slide

Woordenboek
Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden.
Bekijk of het woord op een ander woord lijkt.
Woord in het Nederlands, een deel van het woord
Zoek het basiswoord op (slow ipv slowly / extend (ipv extended)
Let op! Er staan vaak meerdere betekenissen.
Oefen met het woordenboek

Slide 2 - Slide

Dexterity
A
duidelijkheid
B
handigheid
C
zichtbaarheid
D
flexible

Slide 3 - Quiz

Morsel
A
morsen
B
sterveling
C
hapje
D
eten

Slide 4 - Quiz

swat
A
(dood)slaan
B
zweet
C
spullen
D
grinneken

Slide 5 - Quiz

Venue
A
veehouderij
B
locatie
C
feest
D
vooraf

Slide 6 - Quiz

Persuit
A
portemonee
B
handtas
C
volgen
D
achtervolging

Slide 7 - Quiz

predator
(kies het eerste woord!)
timer
1:00

Slide 8 - Open question

Bloated
(kies het eerste woord!)
timer
1:00

Slide 9 - Open question

Domestic
(kies het eerste woord!)
timer
1:00

Slide 10 - Open question

Neglect
(kies het eerste woord)
timer
1:00

Slide 11 - Open question

Toxin
(kies het eerste woord(en)
timer
1:00

Slide 12 - Open question

HERHALING OPEN VRAGEN
Vragen waarop je het antwood zelf moet vinden in de tekst. Er zijn geen keuzes uit antwoordmogelijkheden 
Bijna altijd in het Nederlands beantwoorden, behalve als je een Engels woord of zin uit de tekst moet citeren 

Slide 13 - Slide

Stap 1: Bepaal de tekstsoort en het onderwerp door de tekst te skimmen
Stap 2: Lees de vraag eerst goed door
Stap 3: Zoek dan in welk gedeelte van de tekst je het antwoord kunt vinden. Trek geen conclusies, maar geef aan hoe de vraag in de tekst wordt beantwoord. 
Stap 4: Houd je antwoord zo kort mogelijk, maar zorg wel dat het compleet is. Geef niet meer informatie dan gevraagd wordt. 
Tip!: Een open vraag moet je altijd in het Nederlands beantwoorden tenzij anders vermeld



Slide 14 - Slide

PAK DE HAND-OUT ERBIJ
''Robots bring sunshine to the elderly''

Maak vraag 5

Slide 15 - Slide

TEKSTBEGRIP 

Slide 16 - Slide


Lees de vraag goed door.
Gebruik de key woorden om te achterhalen waar naar gevraagd wordt.
Lees de verschillende rubrieken/alinea’s en gebruik de key woorden in de vraag.
Markeer het antwoord in de tekst.
Dit kunnen open vragen zijn en meerkeuze vragen zijn

Slide 17 - Slide

PAK DE HAND-OUT ERBIJ
''Robots bring sunshine to the elderly''

Maak vraag 6 & 7

Slide 18 - Slide

WEL/NIET VRAGEN

Slide 19 - Slide

Stappenplan
Stap 1: Bepaal de tekstsoort en het onderwerp van de tekst door de tekst te skimmen
Stap 2: Lees de bewering
Stap 3: Onderstreep de kernwoorden in de bewering 
Stap 4: Zoek welk tekstgedeelte of welke alinea verband houdt met de bewering
Stap 5: Vergelijk de bewering goed met de informatie in de tekst. Wat in de tekst staat moet dezelfde betekenis hebben als de bewering
Stap 6: Kies je antwoord. Laat je niet afleiden door losse woorden in de tekst, maar kijk naar het geheel!
TIP!: Een juiste bewering is vaak een samenvatting van een wat langer stukje tekst

Slide 20 - Slide


Het komt voor dat alle antwoorden fout zijn
Let op signaalwoorden
Onderstreep in de tekst het gedeelte dat over een van de vragen gaat.

Slide 21 - Slide


Skimm de tekst
timer
0:30

Slide 22 - Slide

De tekst gaat over:
Dieren
Kinderen

Slide 23 - Open question

Geef van elke techniek aan of deze wel of niet wordt genoemd in alinea 2 of 3
Steeds zachter gaan voorlezen
Voorlezende ouders doen alsof zij zelf slaperig zijn
Specifiek taalgebruik en beelden gebruiken
Het verhaal op een speciale manier voorlezen

Slide 24 - Drag question

PAK DE HAND-OUT ERBIJ
''Robots bring sunshine to the elderly''

Maak vraag 8

Slide 25 - Slide

ORDENINGSVRAGEN

Slide 26 - Slide

STAPPENPLAN ORDENINGSVRAGEN
Stap 1: Bepaal de tekstsoort en het onderwerp van de tekst door de tekst te skimmen
Stap 2: Beslis welke alinea het logische begin van de tekst is, dit is de inleiding. Hierin wordt het onderwerp van de tekst geïntroduceerd. 
Stap 3: Beslis welke alinea het logische eind van de tekst is, dis is het slot. Hierin staat een korte samenvatting van de belangrijkste onderwerpen in de tekst
Stap 4: De overige alinea's vormen het middenstuk. Lees steeds de eerste en laatste regel van een alinea. Let hierbij op signaalwoorden die een verband tussen alinea's aangeven:
        - Tijdsbepalingen: after, first, then, next, morning, later
        - Verbindingswoorden: because, so, but
TIP!: Let bij een vraag over het plaatsen van zinsdelen of tussenkopjes goed op de key words die in een alinea te vinden zijn

Slide 27 - Slide

Orderingsvragen
Ordeningsvragen zijn vragen waarbij je tekstgedeeltes in de juiste volgorde moet plaatsen. Dit kun je doen met alinea's of met losse zinnen. Je kunt gevraagd worden de logische volgorde van de zinnen of alinea's te bepalen of om tussenkopjes of illustraties bij alinea's te plaatsen

Slide 28 - Slide

Lees de tekst en de vraag!
Verbind de beschrijving met de juiste activiteit uit de folder. Er blijft een beschrijving over

OCEAN SAFARI   -   HORSE RIDING   -
4WD TOURS BLOOMFIELD FALL   -
PADDLE TREK KAYAK TOURS

Floating along    -   Discover life under water   -  no experience required   -   relax, relax, relax   -   sight-seeing trip

Slide 29 - Slide

OCEAN SAFARI
HORSE RIDING
4WD TOURS BLOOMFIELD FALLS
PADDLE TREK KAYAK TOURS
Floating along
Discover life under water
No experience required
Relax, relax, relax
sight-seeing trip

Slide 30 - Drag question

Wat neem je mee van deze examentraining?
Heb je iets nieuws geleerd?

Slide 31 - Open question

Moreover
A
bovendien
B
meer dan
C
behalve

Slide 32 - Quiz

What's more
A
bovendien
B
meer dan
C
behalve

Slide 33 - Quiz

either ... or ...
A
niet
B
noch
C
of

Slide 34 - Quiz

Welk signaalwoord betekend hetzelfde als ''even though''
A
instead
B
however
C
also
D
moreover

Slide 35 - Quiz

nevertheless
A
niettemin
B
nooit minder
C
nooit het minste

Slide 36 - Quiz

Welk woord geeft een tegenstelling aan
A
still
B
as a result
C
because
D
contrary to

Slide 37 - Quiz

Welk woord geeft een reden/verklaring aan?
A
therefore
B
actuarlly
C
though

Slide 38 - Quiz