H3 licht samenvatting en quiz

lichtstralen

een lichtstraal is altijd een rechte lijn.


1 / 41
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

lichtstralen

een lichtstraal is altijd een rechte lijn.


Slide 1 - Slide

Randstralen
= Lichtstralen
Zichtlijnen
GEEN lichtstralen

Slide 2 - Slide

Lichtstralen

Slide 3 - Slide

Lichtspectrum

Slide 4 - Slide

 lichtspectrum

Slide 5 - Slide

Is een rode tomaat altijd rood of een gele banaan altijd geel?
Voorwerpen kaatsen licht terug, maar alleen de eigen kleur. Daardoor zie je bijvoorbeeld de groene kleur van gras omdat alleen de groene kleur uit het lichtspectrum terugkaatst.

Slide 6 - Slide

Spiegelwet

Slide 7 - Slide

Spiegelwet

Slide 8 - Slide

lichtstraal
teruggekaatste lichtstraal tekenen.

Slide 9 - Slide

Spiegelbeeld 
  • Spiegelbeeld is een virtueel beeld (niet echt)

  • Voorwerpafstand = afstand van beeld tot spiegel

  • Beeldafstand = afstand van spiegelbeeld tot spiegel

Voorwerpafstand = beeldafstand


Slide 10 - Slide

Spiegelbeelden zien
Spiegelbeeld:
Virtueel beeld wat achter de spiegel is niet echt.

Slide 11 - Slide

InfraRood en UltraViolet

Slide 12 - Slide

Positieve en negatieve lenzen
positieve: bolle lenzen --> werken convergerend
negatieve: holle lenzen --> werken divergerend

Slide 13 - Slide

Positieve lenzen:
Deze zijn in het midden het 
dikst en hebben een vergrotende werking  (bolle lenzen).


Slide 14 - Slide

Negatieve lenzen:
In midden dunst en hebben een verkleinende werking  (holle lenzen).

Slide 15 - Slide

Lenzenformule
Met behulp van constructie kun je de beeldafstand, voorwerpafstand of brandspuntsafstand van een lens bepalen.

Slide 16 - Slide

Hoofdstuk 5 P3
De drie constructie lijnen kan je dus gebruiken om een beeld te maken

Slide 17 - Slide

  • Bijziend
  • Verziend
  • Holle lenzen
  • Bolle lenzen 
Basisstof 3 - Ogen 

Slide 18 - Slide

Accommoderen (scherp stellen)

Slide 19 - Slide

Bijziendheid
2
4
3
5
1

Slide 20 - Slide

Bijziendheid
1

Slide 21 - Slide

Verziendheid
2
1

Slide 22 - Slide

Verziendheid
2
4
3
5
1

Slide 23 - Slide

Wat gebeurt er met zichtbaar licht dat op een zwart gordijn valt?
A
Het wordt doorgelaten
B
Het wordt geabsorbeerd
C
Het wordt weerkaatst

Slide 24 - Quiz

Waaruit bestaat wit licht?
A
Geen enkele kleur.
B
Alle kleuren van de regenboog.
C
Wit licht bestaat niet
D
Dat kan verschillend zijn

Slide 25 - Quiz

De schaduw aan de linker en rechterkant noem je
A
Kernschaduw
B
Lichtschaduw
C
Halfschaduw
D
Randstralen

Slide 26 - Quiz

Wat houdt de spiegelwet in?
A
Hoek van inval = van de normaal af
B
Hoek van inval = naar de normaal toe
C
Hoek van reflectie = naar de normaal toe
D
Hoek van inval = hoek van terugkaatsing

Slide 27 - Quiz

Een spiegelbeeld is een virtueel beeld.
Wat betekent ‘virtueel beeld’?

A
Het beeld bestaat alleen in de spiegel.
B
Het beeld is gelijk aan de werkelijkheid.
C
Het beeld is verkleind en staat op zijn kop.
D
Het beeld is zichtbaar op een scherm.

Slide 28 - Quiz

[53] Welke kleur heeft het filter bij B?
A
Wit filter
B
Zwart filter
C
Rood filter
D
Paars filter

Slide 29 - Quiz

wat gebeurt er met de kleuren licht die niet door een filter worden doorgelaten?
A
deze worden door het filter weerkaatst
B
deze worden door het filter geabsorbeerd
C
deze krijgen de zelfde kleur als het filter

Slide 30 - Quiz

Zwarte voorwerpen absorberen licht:
A
heel goed en blijven daardoor lang koel.
B
heel goed en worden daardoor snel warm.
C
heel slecht en blijven daardoor lang koel.
D
heel slecht en worden daardoor snel warm.

Slide 31 - Quiz

Welke 2 soorten licht van het spectrum kunnen we niet zien?
A
We kunnen alle soorten licht zien.
B
IR en UR
C
IR en UV

Slide 32 - Quiz

Welke straling voel je als warmte?
A
Infrarode straling
B
UV straling
C
UV + Infrarode straling
D
Zichtbaar licht

Slide 33 - Quiz

Wat is een Infrarood lamp?
A
Een lamp om bruine huid van te krijgen
B
Een lamp om warmte mee te geven
C
Een lamp om mee te spiegelen
D
Een lamp om zwart licht mee te schijnen

Slide 34 - Quiz

Zie de lenzen hiernaast.
A
Beiden zijn positief.
B
Beide zijn negatief.
C
A = positief en B = negatief
D
A = negatief B = positief

Slide 35 - Quiz

Welke lenzen zijn
positieve lenzen?
Er zijn meer antwoorden mogelijk.
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 36 - Quiz

Om bij een bolle lens het beeld te construeren, moet je eerst de lichtstraal tekenen die door ....... van de lens gaat.
A
de bovenkant
B
de onderkant
C
het brandpunt
D
het midden.

Slide 37 - Quiz

Stappenplan en randvoorwaarden om beeld te construeren bij positieve lenzen.

Slide 38 - Open question

Stappenplan en randvoorwaarden voor het construeren van virtueel beeld.

Slide 39 - Open question

Verziend en bijziend
A
Verziend: ver onscherp en dichtbij onscherp
B
Bijziend: veraf scherp en dichtbij onscherp
C
Verziend: veraf onscherp en dichtbij scherp
D
Bijziend: veraf onscherp en dichtbij scherp

Slide 40 - Quiz

Een oogafwijking kan hersteld worden mbv bril of lenzen
Welk oog (1 of 3) hoort bij iemand die moeite heeft met lezen?
Is deze persoon dan verziend of bijziend?
En met welke bril (A of B) kan zij toch weer goed lezen?

A
oog = 1 verziend bril = B
B
oog = 2 verziend bril = B
C
oog = 1 bijziend bril = B
D
oog = 2 bijziend bril = A

Slide 41 - Quiz