Grammar unit 3

Grammar unit 3
passive
relative pronouns
can/could/be able to
future
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammar unit 3
passive
relative pronouns
can/could/be able to
future

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Stappenplan van actief naar passief
  1. wie doet de actie (deze gaat in de passieve zin achteraan)
  2. wat is de actie/het werkwoord (dit werkwoord moet vervoegd worden met een vorm van 'to be' + het voltooiddeelwoord )
  3. wie ondergaat deze actie ( komt vooraan te staan in de passieve zin)

Slide 3 - Slide

Active vs passive
Active : Doet de actie+ de actie (ww)+ ondergaat de actie
The dog              ate             my homework

Passive: Ondergaat de actie+ vorm van "to be" + voltdlw+ by+ doet de actie
My homework          was eaten                by the dog
Doet de actie
De actie
Ondergaat de actie
Doet de actie
De actie
Ondergaat de actie

Slide 4 - Slide

Wat is de actie in deze zin:
Sarah wrote a letter
A
Sarah
B
wrote
C
a letter

Slide 5 - Quiz

Wie doet de actie in deze zin:
Sarah wrote a letter
A
Sarah
B
wrote
C
a letter

Slide 6 - Quiz

Wie/wat ondergaat de actie in deze zin:
Sarah wrote a letter
A
Sarah
B
wrote
C
a letter

Slide 7 - Quiz

"wrote" is de actie
wat is de juiste passieve vorm
(to be + voltooid deelwoord)

A
is wrote
B
was written
C
is written
D
was wrote

Slide 8 - Quiz

Maak de zin nu passief:
Sarah wrote a letter

Slide 9 - Open question

Relative pronouns

Slide 10 - Slide

can+ could + be able to
can + hele werkwoord:
  • kunnen (in staat zijn om)
  • I can speak 3 languages
  • I can't speak 4 languages
  • Kan alleen worden gebruikt in de present

Slide 11 - Slide

can + could + be able to
could + hele werkwoord
  • verleden tijd van "can"
  • konden ( in staat zijn om)
  • I could run faster when I was younger

Slide 12 - Slide

can + could + be able to
be able to + hele werkwoord
  • kunnen (in staat zijn om)
  • I am able to finish this today
  • I was able to take her home 
  • Kan ik alle tijden gebruikt worden

Slide 13 - Slide

Future: to be going to
am, are, is + going to + hele werkwoord
When to use: 
(1) Om aan te geven dat iemand iets in de toekomst van plan is
I am going to visit my grandparents tomorrow
(2) Een voorspelling waarvan je zeker weet dat het gaat gebeuren (je hebt bewijs).
Look at those grey clouds. It is going to rain.

Slide 14 - Slide

She ________ play hockey next Tuesday.

Slide 15 - Open question

Future: will
will+ hele werkwoord
When to use: 
(1) Om iets aan the bieden, bij beloftes, aankondigingen.
The match will start in a few minutes. (aankondiging)
Yes mom, I will clean my room tonight. (belofte)
(2) Een voorspelling zonder dat je weet of het gaat gebeuren. (je hebt GEEN bewijs).
 I think they will win the match.

Slide 16 - Slide

I __________ call you

Slide 17 - Open question

Maak een zin met "to be going to"

Slide 18 - Open question

Maak een zin met "will"

Slide 19 - Open question

That was unit 3

Slide 20 - Slide