Grammar unit 4

Grammar unit 4
4.1  Passive
4.2 Can/be able to + future tense
4.3 -
4.4 who/which + irregular  verbs + comparisons
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammar unit 4
4.1  Passive
4.2 Can/be able to + future tense
4.3 -
4.4 who/which + irregular  verbs + comparisons

Slide 1 - Slide

Wat is de bedoeling
  1. Alle grammatica van unit 4 herhalen
  2. Op je eigen niveau kunnen oefenen
  3. Een voldoende halen voor je toets

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Stappenplan van actief naar passief
  1. wie doet de actie (deze gaat in de passieve zin achteraan)
  2. wat is de actie/het werkwoord (dit werkwoord moet vervoegd worden met een vorm van 'to be' + het voltooiddeelwoord )
  3. wie ondergaat deze actie ( komt vooraan te staan in de passieve zin)

Slide 4 - Slide

Active vs passive
Active : Doet de actie+ de actie (ww)+ ondergaat de actie
The dog              ate             my homework

Passive: Ondergaat de actie+ vorm van "to be" + voltdlw+ by+ doet de actie
My homework          was eaten                by the dog
Doet de actie
De actie
Ondergaat de actie
Doet de actie
De actie
Ondergaat de actie

Slide 5 - Slide

Wat is de actie in deze zin:
Sarah wrote a letter
A
Sarah
B
wrote
C
a letter

Slide 6 - Quiz

Wie doet de actie in deze zin:
Sarah wrote a letter
A
Sarah
B
wrote
C
a letter

Slide 7 - Quiz

Wie/wat ondergaat de actie in deze zin:
Sarah wrote a letter
A
Sarah
B
wrote
C
a letter

Slide 8 - Quiz

"wrote" is de actie
wat is de juiste passieve vorm
(to be + voltooid deelwoord)

A
is wrote
B
was written
C
is written
D
was wrote

Slide 9 - Quiz

Maak de zin nu passief:
Sarah wrote a letter

Slide 10 - Open question

Wat is de actie in deze zin:
Jess and his mom watched a movie
A
Jess
B
Jess and his mom
C
watched
D
a movie

Slide 11 - Quiz

Wie is de doener in deze zin:
Jess and his mom watched a movie
A
Jess
B
Jess and his mom
C
watched
D
a movie

Slide 12 - Quiz

Wie/wat ondergaat de actie in deze zin
Jess and his mom watched a movie
A
Jess
B
Jess and his mom
C
watched
D
a movie

Slide 13 - Quiz

Maak de zin passief:
Jess and his mom watched a movie

Slide 14 - Open question

can + be able to
can + hele werkwoord:
  • kunnen (in staat zijn om)
  • I can speak 3 languages
  • I can't speak 4 languages
  • Kan alleen worden gebruikt in de present

Slide 15 - Slide

can + be able to
be able to + hele werkwoord
  • kunnen (in staat zijn om)
  • I am able to finish this today
  • I was able to take her home 
  • Kan ik alle tijden gebruikt worden

Slide 16 - Slide

Future: to be going to
am, are, is + going to + hele werkwoord
When to use: 
(1) Om aan te geven dat iemand iets in de toekomst van plan is
I am going to visit my grandparents tomorrow
(2) Een voorspelling waarvan je zeker weet dat het gaat gebeuren (je hebt bewijs).
Look at those grey clouds. It is going to rain.

Slide 17 - Slide

She ________ play hockey next Tuesday.

Slide 18 - Open question

Next week I _______ visit my aunt Helen.

Slide 19 - Open question

Future: will
will+ hele werkwoord
When to use: 
(1) Om iets aan the bieden, bij beloftes, aankondigingen.
The match will start in a few minutes. (aankondiging)
Yes mom, I will clean my room tonight. (belofte)
(2) Een voorspelling zonder dat je weet of het gaat gebeuren. (je hebt GEEN bewijs).
 I think they will win the match.

Slide 20 - Slide

I __________ call you

Slide 21 - Open question

Maak een zin met "to be going to"

Slide 22 - Open question

Maak een zin met "will"

Slide 23 - Open question

Who/Which
Betrekkelijke voornaamwoorden.
Personen: WHO
  • She is the girl who I was talking about.
Dingen: WHICH
  • This is the colour which I picked for the walls

Beide kunnen vervangen worden door 'that'

Slide 24 - Slide

Everyone ________ is here, is family
A
Who
B
Which

Slide 25 - Quiz

The coffee, ______ has been there for hours, is cold
A
Which
B
Who

Slide 26 - Quiz

Comparisons
Vergrotende trap: 
  • + er of more (nl: mooi-mooier)
  • Big - Bigger  
  • Beautiful - more beautiful
Overtreffende trap:
  • + est of most (nl: mooi-mooier-mooiste)
  • Big - Bigger - Biggest
  • Beautiful - more beautiful - most beautiful

Slide 27 - Slide

Hoe moet dit in de toets??
Herkennen aan de de zin.
Probeer de zin  in het Nederlands te vertalen.
(rich) 1. He is the _____________ man in the whole world.
zeggen we: rijkere man of rijkste man.

Slide 28 - Slide

That was unit 4

Slide 29 - Slide