Grammar nutshell unit 4

Grammar unit 4
4.1  Passive voice
4.2 Can / be able to
4.3 Future: will / be going to
4.4 Who / which
       irregular  verbs
       degrees of comparisons
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammar unit 4
4.1  Passive voice
4.2 Can / be able to
4.3 Future: will / be going to
4.4 Who / which
       irregular  verbs
       degrees of comparisons

Slide 1 - Slide

Active vs passive
Active : Onderwerp doet de actie
The dog              ate             my homework


Passive: Onderwerp ondergaat de actie (by ... doet de actie)
My homework          was eaten                by the dog
Doet de actie
De actie
Ondergaat de actie
Doet de actie
De actie
Ondergaat de actie

Slide 2 - Slide

Active vs 

Onderwerp doet de actie
The dog ate my homework
Passive

Onderwerp ondergaat de actie (by ... doet de actie)
My homework          was eaten                by the dog
Doet de actie
Ondergaat de actie

Slide 3 - Slide



be able to + hele werkwoord
  • kunnen (in staat zijn om, er is wel/geen belemmering)
  • I wasn't able to come home because my bike was stolen.
  • I was able to finish it.



can + hele werkwoord:
  • kunnen (vaardigheid, talent, geleerd)
  • I can speak 3 languages
  • I can't speak 4 languages
  • He almost drowned because he couldn't swim.
Kunnen: can / am-is-are able to
            could / was-were able to
Present / Past

Slide 4 - Slide

Future: to be going to
am - are - is + going to + hele werkwoord
When to use: 
(1) Om aan te geven dat iemand iets in de toekomst van plan is, gaat doen
I am going to visit my grandparents tomorrow
(2) Een voorspelling waarvan je zeker weet dat het gaat gebeuren (je hebt bewijs).
Look at those grey clouds. It is going to rain.

Slide 5 - Slide

Future: will
will+ hele werkwoord
When to use: 
(1) Om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigingen.
The match will start in a few minutes.  (aankondiging)
Yes mom, I will clean my room tonight. (belofte)
(2) Een voorspelling zonder dat je weet of het gaat gebeuren. (je hebt GEEN bewijs).
 I think they will win the match.  (think/believe = geen bewijs)

Slide 6 - Slide

Future: to be going to


  • van plan is
  • gaat doen
  • gaat gebeuren
  • voorspelling (MET bewijs)


Future: will


  • aanbieden
  • bij beloftes
  • aankondigingen
  • voorspelling (zonder bewijs: think/believe)


gevolgd door het HELE werkwoord
I am going to do my homework.
I will do my homework.

Slide 7 - Slide



WHO
Personen: 

I was talking about a girl.
This is she.



WHICH
Dingen: 

This is the colour for the walls.
He picked it.



Betrekkelijke voornaamwoorden: maken van twee zinnen één samengevoegde zin.
She is the girl who I was talking about.
This is the colour which he picked for the walls.

Slide 8 - Slide




Vergrotende trap:
  • + er of more (nl: mooi -> mooier)

big - bigger (than)
beautiful - more beautiful (than)



Overtreffende trap:
  • + est of most (nl: mooi-mooier-mooiste)

big - bigger - the biggest
beautiful - more beautiful - the most beautiful

Comparisons = vergelijkingen

Slide 9 - Slide

Deze rijtjes moet je uit je hoofd leren :


  • much/many - more - most
  • little/ few - less - least
  • bad - worse - worst
  • good - better - best

Slide 10 - Slide

een aantal woorden van 2 lettergrepen krijgen ook more en most
bijvoorbeeld: 
famous - boring - modern

Slide 11 - Slide