This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom!
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Vooruitblik zakelijke mail (aankomende donderdag)
Herhaling grammatica H1, H2 en H3
Zelfstandig aan het werk met de weektaak
Slide 2 - Slide
zakelijke mail
gebruik de PowerPoint in Magister als voorbereiding
let goed op komma's, witregels en spelling
Slide 3 - Slide
zakelijke mail
Waar moet je op letten?
Slide 4 - Slide
opbouw
Betreft: Noteer in één woord of een paar woorden het onderwerp van je
e-mail.
Aanhef: Gebruik een beleefde aanhef met daarachter een komma,
bijvoorbeeld Geachte heer Jansen,
Inleiding: Vertel wie je bent en waarom je de e-mail schrijft.
Slide 5 - Slide
opbouw
Middenstuk: Gebruik voor elk deelonderwerp één alinea. Sla tussen de
alinea’s een regel over (=witregel).
Slot: Spreek een wens of verwachting uit. Alvast hartelijk bedankt.
Groet: Sluit af met een beleefde groet met daarachter een komma, bijvoorbeeldMet vriendelijke groet,
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Grammatica
zinsdelen en woordsoorten
H1, H2 en H3
Slide 8 - Slide
Grammatica doelen
Ik kan in een zin de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp vinden en benoemen.
Ik kan in een zin lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden vinden en benoemen.
Slide 9 - Slide
zinsdelen
sleepvraag
Slide 10 - Slide
De lerares
heeft
een proefwerk
verscheurd.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijkgezegde
Slide 11 - Drag question
woordsoorten
Benoem ieder afzonderlijk woord in de zin op de volgende dia.
Slide 12 - Slide
bijvoeglijk naamwoord
-> vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
de rode auto
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
-> vertelt van welke stof iets gemaakt is
de zilverenketting, de gouden armband, het houtenbankje
Slide 13 - Slide
bezittelijk voornaamwoord
-> geeft aan van wie iets is
Dit is mijn huis. Is dat jouw boek. Hoe heeft jullie vader?
-> kun je vervangen door zijn
vergelijk: Deze auto is van ons. / Dit is onze auto.
Slide 14 - Slide
persoonlijk voornaamwoord
-> duidt een persoon of een ding aan
ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou
-> kun je vervangen door hij of hem
vergelijk: Is die kat van jullie ziek? / Is dit jullie kat?
Slide 15 - Slide
De directeur heeft een nieuwe elektrische auto gekocht.