29-11-21 'er' plaats/hoeveelheid

Het woordje 'er'
In tijd en plaats
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Het woordje 'er'
In tijd en plaats

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Video

This item has no instructions

Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Op de plek van hier of daar:
Ik woon in Hoofddorp, ik woon er al lang.
Er zit een gat in je sok, hoelang zit dat gat er al?
Ik ben de klas uitgestuurd, ik mag er niet meer in.
Er staat altijd achter de persoonsvorm.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Geef antwoord met het woord er :
Ben je in Parijs geweest?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Geef antwoord met het woord er :
Waren jullie in de les?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Geef antwoord met het woord er :
Ligt mijn telefoon in de klas?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Dus: het woordje 'er' gebruik je:
Als het gaat om een hoeveelheid:
Heb jij knikkers? Ja, ik heb er drie.
Hoeveel mensen komen er?
Was er veel geld over?
Er staat altijd achter de persoonsvorm.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Verbeter deze zin met het woord er :
Heb jij een pen?
Nee, ik heb geen.

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Verbeter deze zin met het woord er :
Hoeveel leerlingen zijn op school?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Verbeter deze zin met het woord er :
Waar zijn de worstjes?
Ik heb geen op.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Geef antwoord met het woord er :
Heb jij een pen?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Geef antwoord met het woord er :
Hebben jullie een euro voor mij?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Geef antwoord met het woord er :
Hoeveel fouten heb je?

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Disk thema: het uiterlijk

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Het uiterlijk
Als je iets zegt over het uiterlijk van iemand, dan kan dit 
positief (goed) of negatief (slecht) zijn.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Het uiterlijk van mevrouw Francien

Slide 17 - Mind map

This item has no instructions

Het uiterlijk
  • de kleding
  • de kleur van de kleding
  • de stof van de kleding 
  • hoe lang iemand is
  • kleur haar
  • kleur ogen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Wie beschrijf ik? Schrijf de naam van de leerling op.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Je mening geven over iemands uiterlijk
Je kan zeggen wat je ziet van iemands uiterlijk.

Daarna kan je ook zeggen wat je daar van vindt.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 
Werk in tweetallen. Je gaat raden wat de andere leerling vindt. Schrijf je antwoorden op het papier. Als je allebei klaar bent, bespreek je de antwoorden. Klopte dat wat je dacht?

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

De vragen
  1. Welke kleuren draagt hij/zij graag?
  2. Vindt hij/zij kleren belangrijk?
  3. Vindt hij/zij merkkleding belangrijk?
  4. Waaraan geeft hij/zij het meeste geld uit? (broeken, t-shirts, schoenen, make-up etc.) 
  5. Gaat hij/zij vaak naar de kapper? 
  6. In welke winkels koopt hij/zij graag kleren, schoenen, make-up of iets anders?
  7. In welke winkel zou hij zij nooit iets kopen? Waarom niet? 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 
Vul op de lijntjes een kleur in.
Ik vind ---------- mooi.
Ik vind ---------- mooier.
Ik vind ---------- het mooist.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 
Vul op de lijntjes de naam van een winkel in.
  
Ik koop vaak kleding bij ________
Ik koop vaker kleding bij _______
Ik koop het vaakst kleding bij __________

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 
Vul op de lijntjes een kledingstuk in.
Ik geef veel geld uit aan
________
Ik geef meer geld uit aan
______
Ik geef het meeste geld uit aan_______________ 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Stellingen
Wat vind jij van deze stellingen?

Slide 30 - Slide

Er staan 3 stoelen 2 stoelen zijn bezet, deze leerlingen discussiëren over de stelling. Als een leerling mee wil doen aan de discussie gaat hij/zij op de lege stoel zitten. Op dat moment moet een ander de stoel verlaten en zo ontstaat er weer een lege stoel.
Met mooie kleren ben je populair.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Op school moet iedereen een uniform dragen.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

50 euro per maand is genoeg om er leuk uit te zien.

Slide 33 - Slide

This item has no instructions


Je kleding vertelt wie je bent.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Link

This item has no instructions

Morgen bibliotheekpas mee

Slide 36 - Slide

This item has no instructions