A-blauw: Uiterlijk, Startopdracht en taak 1 (les 1)


Welkom bij NT2!
Disk thema uiterlijk
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson


Welkom bij NT2!
Disk thema uiterlijk

Slide 1 - Slide

Afspraken in de les 


  • Je mond is leeg.
  • Vraag? Steek je vinger op. 
  • Eén persoon praat, de anderen luisteren.





Slide 2 - Slide

Wat leer ik deze les?

  •                  Je leert nieuwe woorden bij het thema uiterlijk.




Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen?

DISK thema uiterlijk
  • nieuwe woorden
  • gatentekst
  • zelfstandig werken

Slide 4 - Slide

Disk thema: Uiterlijk
Deze twee weken werken wij met Disk aan thema 'Uiterlijk'.

Boek: thema 10
Laptop: thema 9

Slide 5 - Slide

Uiterlijk 
Wat bedoelen we met het woord Uiterlijk?

Alles wat je aan de buitenkant van iemand kan zien.

Slide 6 - Slide

Woorden bij uiterlijk

Slide 7 - Mind map

Het uiterlijk
  • de kleding
  • de kleur van de kleding
  • de stof van de kleding 
  • hoe lang iemand is
  • kleur haar
  • kleur ogen

Slide 8 - Slide

Nieuwe woorden

Slide 9 - Slide

aantrekkelijk
  •  er leuk uitzien;
  • er mooi uitzien
  • Zin: Ik vind deze jongen aantrekkelijk. Ik vind dat hij een mooi gezicht heeft.

Slide 10 - Slide

de anorexia


De vrouw op de afbeelding worstelt
met anorexia.

Slide 11 - Slide

het beeld 
= the image, the sculpture

Slide 12 - Slide




Pure chocolade heeft een donkerbruine kleur.
bruin

Slide 13 - Slide

de cultuur
  • de manier waarop een groep mensen of een volk leeft;
  • ieder land heeft ook een eigen cultuur en binnen 1 land kunnen ook verschillende culturen zijn.
  • de cultuur is iets wat typisch bij een land of volk hoort;
  • zin: Bij de Nederlandse cultuur denk je al snel aan klompen en Koningsdag.

Slide 14 - Slide

dromen

s'Nachts droom ik dat ik kan vliegen.

Slide 15 - Slide

egaal = even, equal
  • in een kleur
  • zonder plekken die anders zijn
  • Zin: Dat meisje heeft een hele egale huid, zij heeft nergens een puistje.
  • Zin: Als mijn kleine zusje een kleurplaat inkleurt, dan kleurt zij heel netjes en egaal.

Slide 16 - Slide

erbij
there, around

Mag ik ook erbij zitten?


Slide 17 - Slide

eruitzien
= to look like

  • hoe iets aan de buitenkant is;
  • het lijkt erop dat.....;
  • werkwoord: het ziet er uit.....
  • Zin: Ik wil er altijd mooi uitzien als ik naar een restaurant ga.
  • Zin: Het ziet er naar uit dat het morgen gaat regenen.

Slide 18 - Slide

Wat vonden jullie ervan?
What did you think of it?

Slide 19 - Slide

gemiddeld = average

  • alle getallen bij elkaar opgeteld,                                                             dan eindgetal delen door het aantal getallen =                          het gemiddelde    7+7+7+7+7= 35     het gemiddeld van 35 is 7
  • meestal/bijna alles, bijna altijd
  • zin: De leeftijd van deze klas leerlingen is gemiddeld 16 jaar.
  • zin: Gemiddeld genomen kun je zeggen dat we 40 weken naar school gaan in 1 schooljaar.

Slide 20 - Slide

Wie is het? 

Slide 21 - Slide

Pak een wisbordje

Slide 22 - Slide

DISK
Maak opdr. 1, 3, 4, 5 (alleen)

Pagina 73 t/m 75

Daarna bespreken.

Slide 23 - Slide

Opdracht 1
Werk in tweetallen. 
Je gaat raden wat de andere leerling vindt (vragen op de volgende slide). 
Schrijf je antwoorden op het papier. Klaar? Bespreek de antwoorden. Klopte dat wat je dacht?

Slide 24 - Slide

De vragen
  1. Welke kleuren draagt hij/zij graag?
  2. Vindt hij/zij kleren belangrijk?
  3. Vindt hij/zij merkkleding belangrijk?
  4. Waaraan geeft hij/zij het meeste geld uit? (broeken, t-shirts, schoenen, make-up etc.) 
  5. Gaat hij/zij vaak naar de kapper? 
  6. In welke winkels koopt hij/zij graag kleren, schoenen, make-up of iets anders?
  7. In welke winkel zou hij zij nooit iets kopen? Waarom niet? 

Slide 25 - Slide

Opdracht 2A
Vul op de lijntjes een kleur in.
Ik vind ---------- mooi.
Ik vind ---------- mooier.
Ik vind ---------- het mooist.

Slide 26 - Slide

Opdracht 2B
Vul op de lijntjes de naam van een winkel in.
  
Ik koop vaak kleding bij ________
Ik koop vaker kleding bij _______
Ik koop het vaakst kleding bij __________

Slide 27 - Slide

Opdracht 2C
Vul op de lijntjes een kledingstuk in.
Ik geef veel geld uit aan
________
Ik geef meer geld uit aan
______
Ik geef het meeste geld uit aan_______________ 

Slide 28 - Slide

Bordspel
Maak groepjes van 3 of 4 leerlingen.

thema 'uiterlijk'

Slide 29 - Slide

Zelfstandig werken
Disk 
thema uiterlijk
bronnen



Slide 30 - Slide