NN6 - H3 - Taalverzorging - Onderwerp

Stillezen

* Leesboek op tafel


timer
10:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Stillezen

* Leesboek op tafel


timer
10:00

Slide 1 - Slide

 Het onderwerp

Slide 2 - Slide

Hoe vind ik
het onderwerp
van een zin?

Slide 3 - Mind map

Lesdoel
Ik kan het onderwerp van een zin vinden

Slide 4 - Slide

De persoonsvorm
  • Wat voor een woord is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm
- De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord (doe-woord)

HOE vind ik de persoonsvorm ook alweer?
- vraagzin maken
- zin in andere tijd zetten
Let op! Is het al een vraagzin? Zet de zin dan in een andere tijd.
Het woord dat verandert is de pv

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Fiets jij altijd naar school?
A
Fiets
B
jij
C
altijd
D
naar school

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 9 - Quiz

Het onderwerp
Zo vind je het onderwerp
:


1. Zoek de persoonsvorm.
2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm

Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 10 - Slide

De oma fietst.

Slide 11 - Slide

De kinderen bakken koekjes.

Slide 12 - Slide

De boom groeit.

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
De jongen gaat naar school.
Persoonsvorm?
Gaat de jongen naar school?
Gaat komt vooraan dus is de persoonsvorm.

WIE / WAT + PV = WIE / WAT gaat?
Antwoord = De jongen (gaat naar school)

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Alle leerlingen uit klas 1KB krijgen les over het onderwerp.

PV = krijgen

Wie krijgen?

Alle leerlingen uit klas 1KB = onderwerp

Slide 15 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
een zin
C
Ik

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 18 - Quiz


Wat is het onderwerp in deze zin?

De meeste jongens kiezen voor Techniek.
A
De meeste
B
jongens
C
De meeste jongens
D
kiezen

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Mevrouw de Haan vindt 1KB een lieve klas.
A
Mevrouw de Haan
B
vindt
C
1KB
D
een lieve klas

Slide 20 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 21 - Open question

Ik denk te weten hoe ik het onderwerp moet vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Aan de slag
* Log in via Magister
* Nieuw Nederlands
* H3 - Taalverzorging - Onderwerp
* Ga aan de slag met de opdrachten tot en met 11B (afhankelijk van je route)

Slide 23 - Slide