Grammatica 2

Volgorde bij het ontleden
  1. Persoonsvorm/ persoonsvormen
  2. Zinsdelen
  3. Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
  4. Onderwerp
  5. Lijdendvoorwerp
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Volgorde bij het ontleden
  1. Persoonsvorm/ persoonsvormen
  2. Zinsdelen
  3. Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
  4. Onderwerp
  5. Lijdendvoorwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Ik weet hoe ik het onderwerp van een zin kan vinden
Ik kan het onderwerp uit een zin vinden

Slide 2 - Slide

De kinderen bakken koekjes.

Slide 3 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 4 - Open question

Mevrouw Van Til vindt jullie een lieve klas.
A
Mevrouw Van Til
B
vindt
C
jullie
D
een lieve klas

Slide 5 - Quiz

De meeste jongens kiezen voor P.I.E.
A
De meeste
B
jongens
C
De meeste jongens
D
kiezen

Slide 6 - Quiz

De leerlingen van deze klas krijgen vandaag les van mevrouw Van Til.
A
De leerlingen van deze klas
B
krijgen
C
vandaag
D
les

Slide 7 - Quiz

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
een zin
C
Ik

Slide 8 - Quiz

Voorbeeld
De jongen gaat naar school.
Stap 1: zoek de persoonsvorm
Gaat de jongen naar school?
Gaat komt vooraan dus is de persoonsvorm.
Stap 2: WIE / WAT + PV = WIE / WAT gaat?
Antwoord = De jongen (gaat naar school)

Slide 9 - Slide

Het onderwerp
Pak een pen en je schrift (of blaadje)
Schrijf het antwoord op in je schrift

Slide 10 - Slide

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij altijd naar school?
A
Fiets
B
jij
C
altijd
D
naar school

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 13 - Quiz

Aan de slag
- Ga online naar SOM - leermiddelen - Nederlands - rechterblokje
- Klik op je klas - H3 - taalverzorging - onderwerp

- Maak de startopdracht, sla het filmpje over en ga verder met opdracht 1, 2, 3, 4, 5 etc.

Slide 14 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 15 - Quiz

 Het onderwerp

Slide 16 - Slide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 17 - Slide

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 18 - Quiz

Voorbeeld
Alle leerlingen uit klas 1N krijgen les over het onderwerp.

PV = krijgen

Wie krijgen?

Alle leerlingen uit klas 1N = onderwerp

Slide 19 - Slide

De oma fietst.

Slide 20 - Slide


Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 21 - Quiz

De persoonsvorm
  • Kenmerken persoonsvorm
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 22 - Slide

Wat is een werkwoord?

Slide 23 - Open question

Dat oude gebouw stond vorige week in brand.
A
Dat oude gebouw
B
stond
C
vorige week
D
brand

Slide 24 - Quiz

Video bij hoofdstuk 1 over grammatica.
Over de persoonsvorm en zinsdelen

Slide 25 - Slide