Herhaling klas 1 hoofdstuk 3
1 / 30
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
WAT IS EEN KARAKTEREIGENSCHAP?
A
blond haar
B
brildragend
C
lui
D
Ze heeft twee zussen
Slide 2 - Quiz
VERHALEN GAAN OVER PERSONEN. EEN PERSOON IN EEN VERHAAL NOEM JE EEN
A
hoofdpersoon
B
bijpersoon
C
personage
D
perspectief
Slide 3 - Quiz
WAT IS GLUNDEREN?
A
stralend glimlachen
B
schateren
C
een lachbui
D
hardop lachen
Slide 4 - Quiz
WAT IS EEN KERNZIN?
DE ZIN MET ...
DE ZIN MET ...
A
de belangrijkste informatie
B
de belangrijkste informatie van de inleiding
C
de belangrijkste informatie van de alinea
D
de titel
Slide 5 - Quiz
WAT IS EEN TOELICHTING?
A
De mening van een schrijver
B
De flaptekst
C
De belangrijkste zin van de alinea
D
Een uitleg of een voorbeeld
Slide 6 - Quiz
WAAROM WORDEN VERWIJSWOORDEN GEBRUIKT?
OM..
OM..
A
de tekst aantrekkelijk/
afwisselend te maken.
B
een tekst in te korten.
C
moeilijke woorden te voorkomen.
D
te weten waar je het kan vinden in een woordenboek
Slide 7 - Quiz
WAT IS EEN TREFWOORD?
A
Het belangrijkste woord van een tekst.
B
Het woord dat je opzoekt (woordenboek).
C
Een moeilijk woord.
D
De spelling van een woord.
Slide 8 - Quiz
WAT IS EEN VERWIJSWOORD?
A
de hond
B
verwijzen
C
hij
D
mijn moeder
Slide 9 - Quiz
WAT IS EEN VERWIJSWOORD?
A
het kopje
B
het
C
op
D
mogelijk
Slide 10 - Quiz
WAT IS EEN VERWIJSWOORD?
A
inmiddels
B
dit
C
over
D
minder
Slide 11 - Quiz
HOOFDZAKEN GEVEN DE BELANGRIJKSTE INFORMATIE. WAT GEVEN BIJZAKEN?
A
Het onderwerp van de tekst.
B
Een voorbeeld, een herhaling of een uitleg.
C
De belangrijkste informatie in een alinea
D
Een bijzaak geeft onzin.
Slide 12 - Quiz
WAT BETEKENT:
DE FOBIE
DE FOBIE
A
ziekelijke angst
B
een bepaalde indruk geven
C
Zo gauw als
D
de reden, de oorzaak
Slide 13 - Quiz
WAT BETEKENT:
DE AANLEIDING
DE AANLEIDING
A
ziekelijke angst
B
een bepaalde indruk geven
C
Zo gauw als
D
de reden, de oorzaak
Slide 14 - Quiz
WAT BETEKENT:
ZODRA
ZODRA
A
ziekelijke angst
B
een bepaalde indruk geven
C
Zo gauw als
D
de reden, de oorzaak
Slide 15 - Quiz
EEN POLITIEAGENT GEBRUIKTE VRIJDAGAVOND EEN BIJZONDERE TACTIEK.
WAT IS DE PV?
WAT IS DE PV?
A
vrijdagavond
B
een bijzondere tactiek
C
een politieagent
D
gebruikte
Slide 16 - Quiz
EEN POLITIEAGENT GEBRUIKTE VRIJDAGAVOND EEN BIJZONDERE TACTIEK.
WAT IS HET WG?
WAT IS HET WG?
A
vrijdagavond
B
gebruikte een bijzondere tactiek
C
gebruikte een politieagent
D
gebruikte
Slide 17 - Quiz
EEN POLITIEAGENT GEBRUIKTE VRIJDAGAVOND EEN BIJZONDERE TACTIEK.
WAT IS HET O?
WAT IS HET O?
A
vrijdagavond
B
een bijzondere tactiek
C
een politieagent
D
gebruikte
Slide 18 - Quiz
EEN POLITIEAGENT GEBRUIKTE VRIJDAGAVOND EEN BIJZONDERE TACTIEK.
WAT IS HET LV?
WAT IS HET LV?
A
vrijdagavond
B
een bijzondere tactiek
C
een politieagent
D
gebruikte
Slide 19 - Quiz
VANMIDDAG WORDT HIJ IN HET ZIEKENHUIS GEOPEREERD.
WAT IS DE PV?
WAT IS DE PV?
A
in het ziekenhuis
B
hij
C
wordt
D
wordt geopereerd
Slide 20 - Quiz
VANMIDDAG WORDT HIJ IN HET ZIEKENHUIS GEOPEREERD.
WAT IS HET WG?
WAT IS HET WG?
A
in het ziekenhuis
B
hij
C
wordt
D
wordt geopereerd
Slide 21 - Quiz
VANMIDDAG WORDT HIJ IN HET ZIEKENHUIS GEOPEREERD.
WAT IS HET O?
WAT IS HET O?
A
in het ziekenhuis
B
hij
C
wordt
D
wordt geopereerd
Slide 22 - Quiz
VANMIDDAG WORDT HIJ IN HET ZIEKENHUIS GEOPEREERD.
WAT IS HET LV?
WAT IS HET LV?
A
in het ziekenhuis
B
vanmiddag
C
X
D
wordt geopereerd
Slide 23 - Quiz
WAT IS EEN SYNONIEM VOOR
'EEN STERK WERKWOORD'
'EEN STERK WERKWOORD'
Slide 24 - Open question
KLANKVERANDERENDE
WERKWOORDEN
WERKWOORDEN
Slide 25 - Mind map
ZELFSTANDIG NAAMWOORD
(ZN)
(ZN)
Slide 26 - Mind map
DICTEEWOORDEN
1.
1.
Slide 27 - Open question
DICTEEWOORDEN
2.
2.
Slide 28 - Open question
DICTEEWOORDEN
3.
3.
Slide 29 - Open question
DICTEEWOORDEN
4.
4.
