Samenhang in een tekst: verwijswoorden

Nederlands
Samenhang in teksten
verwijswoorden
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Nederlands
Samenhang in teksten
verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden: voorbeeld
Jan gaat met  de fiets naar school. Jan is blij
Jan gaat met de fiets naar school. Hij is blij
Fred speelt voetbal. Voetbal is zijn favoriete sport.
Fred speelt voetbal. Het is zijn favoriete sport.

Slide 2 - Slide

De leerling is te laat.
... heeft een lekke band.
A
Hij
B
Hem

Slide 3 - Quiz

Daniel en Binyam gaan morgen een toespraak houden.
... zijn daar heel zenuwachtig over.
A
Ze
B
Zij

Slide 4 - Quiz

Verwijzen met ze/zij, hun of hen
- naar dieren en dingen= verwijzen met ze
- naar personen = verwijzen met zij of ze. Geen hun of hen

Na voorzetsel = gebruik hen: 
- Ik vertel het aan hen
- Deze bloemen zijn voor hen


Slide 5 - Slide

Verwijzen met ze/zij, hun of hen
Wanneer 'hun'? 

- hun = bezittelijk voornaamwoord. Hun auto, hun fiets .
- Als je er 'aan' voor kunt denken:
                Ik geef het hun (= Ik geef het aan hen),
                Ik betaal hun het eten terug (= Ik betaal aan hen het eten
                terug)

Slide 6 - Slide

Ezelsbruggetje:
AAN HEN = HUN

Kan je 'aan' er bij denken, dan schrijf je HUN
Staat 'aan' (of ander voorzetsel) er al bij? Dan schrijf je HEN

Slide 7 - Slide

De leraren gaan morgen staken. Volgens ... krijgen ze te weinig salaris.
A
hen
B
hun
C
ze

Slide 8 - Quiz

Ik heb het ... gisteren nog verteld.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 9 - Quiz

Gisteren hadden ... nog niks voor Jan gekocht.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 10 - Quiz

Weet je waar ... spullen zijn?
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 11 - Quiz

Dat boek is van hen. Het is ... boek.
A
Hun
B
Zijn
C
Hen
D
Haar

Slide 12 - Quiz

Voor ... moeder wilden Ria en Willemijn wel een bloemetje kopen.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 13 - Quiz

... spraken af dat het een grote, fleurige bos moest worden.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 14 - Quiz

Ik heb het aan ... verteld.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 15 - Quiz

Nog meer verwijswoorden


verwijzen met deze en die
verwijzen met dit en dat
verwijzen met wie / waarmee
verwijzen over wie / waarover

Slide 16 - Slide

Verwijzen met deze en die:
Verwijs naar een de-woord en naar meervoud met deze en die;

  • De man die daar loopt, is de burgemeester van Arnhem.
  • De laptop ligt in de kast. Wil je mij die even aangeven?
  • Deze tassen zijn voor de studenten. Wil je die straks even uitdelen?
  • Een mooie auto zoals die, wil ik wel hebben!

Slide 17 - Slide

De docent legt ... toetsen klaar voor de leerlingen.
A
Deze
B
Dit

Slide 18 - Quiz

De vrouw ... daar loopt, is een bekende zangeres.
A
Die
B
Dat

Slide 19 - Quiz

Mijn autosleutels liggen op tafel. Wil je ... even aangeven?
A
Deze
B
Die

Slide 20 - Quiz

Verwijs naar een het-woord met dit en dat
  • Het meisje dat daar zit, is verdrietig.
  • Het paard dat daar loopt, is ziek.
  • Ik heb dit boek in één avond uitgelezen.
  • Dat boek heb ik in één avond uitgelezen.
  • Een oud station zoals dat in Amsterdam, daar houd ik van!

Slide 21 - Slide

De tafel ... ik heb geverfd, is erg mooi geworden.
A
Die
B
Dat

Slide 22 - Quiz

Er staat een fout in het boek en ... moet ik corrigeren.
A
Dat
B
Die

Slide 23 - Quiz

Het bedrijf ... fietsen maakt, gaat een nieuwe fabriek bouwen.
A
Die
B
Dat

Slide 24 - Quiz

De dame ... daar loopt, is de vriendin van Jan.
A
Dat
B
Die

Slide 25 - Quiz

Weet jij waar het tijdschrift is ... ik gisteren heb gekocht?
A
Die
B
Dat

Slide 26 - Quiz

Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:

Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarvan, waarmee, waarop, etc):

Het gebouw waarin we zitten, is al heel oud.
Het gereedschap waarmee hij werkt, is eigenlijk al versleten.
Het paard waarop zij zit, is een kampioen.

Slide 27 - Slide

Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:

Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (met wie, over wie):

De student, met wie ik samenwerk, krijgt morgen zijn diploma.
De docent, van wie ik veel leer, is erg behulpzaam.

Slide 28 - Slide

De man, ... veel wordt gesproken, is al dagen niet meer gezien.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 29 - Quiz

De school, ... veel slechte recensies zijn geschreven, ontvangt minder inschrijvingen van studenten.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 30 - Quiz

De dame ... hij samenwerkt bij McDonalds, is verliefd op hem.
A
Waarmee
B
Met wie

Slide 31 - Quiz

De auto ... wij zitten, is veel te klein voor vijf man.
A
In wie
B
Waarin

Slide 32 - Quiz

De jongen, ... veel wordt geroddeld, is altijd chagrijnig.
A
Waarover
B
Over wie

Slide 33 - Quiz