Verwijswoorden

Nederlands
Samenhang in een tekst II
Verwijzen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Nederlands
Samenhang in een tekst II
Verwijzen

Slide 1 - Slide


Vandaag:
  • verwijzen met deze en die
  • verwijzen met dit en dat
  • verwijzen met wie / waarmee
  • verwijzen over wie / waarover

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Eerst nog even oefenen ....

Slide 4 - Slide

Verwijzen met deze en die:
  • verwijs naar een de-woord en naar meervoud met deze en die;
  • De man die daar loopt, is de burgemeester van Arnhem.
  • De laptop ligt in de kast. Wil je mij die even aangeven?
  • Deze tassen zijn voor de studenten. Wil je die straks even uitdelen?


Slide 5 - Slide

De docent legt ... toetsen klaar voor de leerlingen.
A
Deze
B
Dit

Slide 6 - Quiz

De vrouw ... daar loopt, is een bekende zangeres.
A
Die
B
Dat

Slide 7 - Quiz

Mijn autosleutels liggen op tafel. Wil je ... even aangeven?
A
Deze
B
Die

Slide 8 - Quiz

Verwijs naar een het-woord met dit en dat
  • Het meisje dat daar zit, is verdrietig.
  • Het paard dat daar loopt, is ziek.
  • Ik heb dit boek in één avond uitgelezen.
  • Dat boek heb ik in één avond uitgelezen.




Slide 9 - Slide

De tafel ... ik heb geverfd, is erg mooi geworden.
A
Die
B
Dat

Slide 10 - Quiz

Er staat een fout in het boek en ... moet ik corrigeren.
A
Dat
B
Die

Slide 11 - Quiz

Het bedrijf ... fietsen maakt, gaat een nieuwe fabriek bouwen.
A
Die
B
Dat

Slide 12 - Quiz

De dame ... daar loopt, is de vriendin van Jan.
A
Dat
B
Die

Slide 13 - Quiz

Weet jij waar het tijdschrift is ... ik gisteren heb gekocht?
A
Die
B
Dat

Slide 14 - Quiz

Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:

Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarvan, waarmee, waarop, etc):
  • Het gebouw waarin we zitten, is al heel oud.
  • Het gereedschap waarmee hij werkt, is eigenlijk al versleten.
  • Het paard waarop zij zit, is een kampioen.


Slide 15 - Slide

Verwijzen met wie/waarmee, over wie/waarover:

Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (met wie, over wie):
  • De student, met wie ik samenwerk, krijgt morgen zijn diploma.
  • De docent, van wie ik veel leer, is erg behulpzaam.


Slide 16 - Slide

De man, ... veel wordt gesproken, is al dagen niet meer gezien.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 17 - Quiz

De school, ... veel slechte recensies zijn geschreven, ontvangt minder inschrijvingen van studenten.
A
Over wie
B
Waarover

Slide 18 - Quiz

De dame ... hij samenwerkt bij McDonalds, is verliefd op hem.
A
Waarmee
B
Met wie

Slide 19 - Quiz

De auto ... wij zitten, is veel te klein voor vijf man.
A
In wie
B
Waarin

Slide 20 - Quiz

De jongen, ... veel wordt geroddeld, is altijd chagrijnig.
A
Waarover
B
Over wie

Slide 21 - Quiz

  • verwijzen met deze en die
  • verwijzen met dit en dat
  • verwijzen met wie / waarmee
  • verwijzen over wie / waarover

Bovenstaande heb je vandaag geleerd.
Check?

Slide 22 - Slide