voor de toets

Proefwerk
-rood (mavo), wit, blauw
-oranje en rood (kader)

! het proefwerk bestaat uit een leerdeel  en een leesdeel
! Denk aan hoofdletters (aan het begin van de zin) en schrijf duidelijk 
! Lees de vragen van het leesdeel heeeeeeel goed!!!!
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, mavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Proefwerk
-rood (mavo), wit, blauw
-oranje en rood (kader)

! het proefwerk bestaat uit een leerdeel  en een leesdeel
! Denk aan hoofdletters (aan het begin van de zin) en schrijf duidelijk 
! Lees de vragen van het leesdeel heeeeeeel goed!!!!

Slide 1 - Slide

En nu oefenen
- Het eerste deel gedeelte is voor iedereen om te oefenen.

-Het tweede deel, vanaf de vraagwoorden is voor rood(mavo), wit, blauw.

Slide 2 - Slide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 3 - Drag question

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Link

Slide 6 - Link

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 7 - Slide

Uitzonderingen - (e)ettenten
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
de EETTENTEN-regel gebruik je als de stam op een -s, -ss, -ß, -x of -z eindigt.

Slide 8 - Slide

Uitzonderingen 
ich
arbeite
du 
arbeitest
er / sie / es
arbeitet
wir
arbeiten
ihr
arbeitet
sie / Sie 
arbeiten
Als de stam op een -d of -t eindigt, krijg je bij du, er/sie/es en de ihr-vorm een tussen -e!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Link

                    Fragewörter
                                       üben!

Vanaf hier voor niveau
rood (mavo), wit blauw
    

Slide 12 - Slide

Je herkent de vraagwoorden, weet wat ze betekenen en kan ze in een zin gebruiken.
A
B
C

Slide 13 - Quiz

Vragend vnw
Bezittelijk vnw
wohin
welche
wo
wann
dein
Ihr 
unser
kein

Slide 14 - Drag question

Waar in de zin, staan vraagwoorden?
A
aan het eind
B
in het midden
C
in het begin

Slide 15 - Quiz

Vertaal naar het Duits
hoezo
A
whoso
B
wohin
C
wer
D
wieso

Slide 16 - Quiz

Vertaal naar het Duits
waar ..... vandaan
A
wohin
B
woher
C
wohie
D
wohier

Slide 17 - Quiz

_____________ heißt deine Mutter?
_____________ machst du das?
_____________ kommst du nach Hause?
_____________ Musik hörst du gern?
Wann
Welche
Wie
Warum

Slide 18 - Drag question

Waar?
Hoe?
Wat?
Wie?
Waarom?
Hoezo?
Wo?
Wie?
Was?
Wer?
Warum?
Wieso?

Slide 19 - Drag question

Ik herken de bezittelijke vnw, kan ze vertalen en gebruiken in een zin.
A
B
C

Slide 20 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord 

Slide 21 - Slide

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 22 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Was ist sein Name ?
A
Was
B
ist
C
sein
D
Name

Slide 23 - Quiz

links:
sleep het  bezittelijk voornaam-
woord
naar de 
juiste vertaling

Rechts:
Sleep de juiste uitgang naar het zelfstandig- naamwoord
mijn
haar
onze
jouw
Läden (mv)
Verkäuferin (v)
Kunde (m)

ihr

mein

dein

unser

eine

ein


Keine

Slide 24 - Drag question

Slide 25 - Slide

der
die
das
mannelijk
vrouwelijk en meervoud
onzijdig

Slide 26 - Drag question

der
der
das
das
die
der
die
das

Slide 27 - Drag question

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

der, die oder das?

Hengst
A
die
B
der
C
das

Slide 29 - Quiz

der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

Oefentoets: Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Hoe heb jij vandaag gewerkt?
Geef jezelf een cijfer. (1=slecht en 5=heel goed)
1
2
3
4
5

Slide 32 - Poll

Viel Erfolg

Slide 33 - Slide