What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Brückenschlag 1 + 2
Brückenschlag
Herhaling
Bezittelijk voornaamwoord
Werkwoorden
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
This lesson contains
27 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Brückenschlag
Herhaling
Bezittelijk voornaamwoord
Werkwoorden
Slide 1 - Slide
Doelen
Je kent de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits
Je weet wanneer er een -e achter het bez vnw komt
Je kent de werkwoorden haben/sein
Je kunt werkwoorden als "wohnen" vervoegen
Slide 2 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 3 - Slide
mijn
jouw
zijn
haar
hun
onze
jullie
uw
mein
unser
ihr (m.v.)
ihr (e.v.)
sein
Ihr
dein
euer
Slide 4 - Drag question
Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk en vrouwelijk
B
vrouwelijk en onzijdig
C
mannelijk en onzijdig
D
vrouwelijk en meervoud
Slide 5 - Quiz
Mein Vater hat (mijn patat) vergessen.
A
mein Pommes
B
meine Pommes
Slide 6 - Quiz
Entschuldigung, haben Sie (onze Katze) gesehen?
A
unser Katze
B
unsere Katze
Slide 7 - Quiz
Vertaal:
Was ist (jullie) Problem (o)?
Slide 8 - Open question
Vertaal:
Wie heißt (uw) Tochter Frau Senf?
Slide 9 - Open question
Vertaal:
(Ons) Besuch (m) soll vor 21 Uhr nach Hause gehen.
Slide 10 - Open question
Kies het juiste bezittelijk vnw:
Das ist ...... Buch.
A
mein
B
meine
Slide 11 - Quiz
Kies het juiste bezittelijk vnw:
_____ Schule heißt Bonhoeffer College.
A
Unser
B
Unsere
Slide 12 - Quiz
Kies het juiste bezittelijk vnw:
Mutter hat gekocht. Das Kind mag ____Essen (o) nicht.
A
ihr
B
ihre
Slide 13 - Quiz
Kies het juiste bezittelijk vnw:
Hier ist ____ Bestellung (v) Jungs!
A
euer
B
euere
Slide 14 - Quiz
werkwoorden
Slide 15 - Slide
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het
hele
werkwoord
- en of - n.
Voorbeeld:
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis
Slide 16 - Slide
Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn
e
du wohn
st
er/sie es wohn
t
wir wohn
en
ihr wohn
t
sie wohn
en
Sie wohn
en
Slide 17 - Slide
machen
Warum ... er das
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst
Slide 18 - Quiz
lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst
Slide 19 - Quiz
heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße
Slide 20 - Quiz
lieben
Warum ... er Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst
Slide 21 - Quiz
wohnen
Am besten ... man in Australien.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt
Slide 22 - Quiz
machen
Peter, ... du das Fenster zu?
Slide 23 - Open question
wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?
Slide 24 - Open question
reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.
Slide 25 - Open question
schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.
Slide 26 - Open question
heißen
Er ... doch Tim?
Slide 27 - Open question
More lessons like this
HA2: Kapitel 4: herhaling ww en bezittelijk vnw
January 2021
- Lesson with
27 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
TL 3 Kapitel 1 herhaling
February 2024
- Lesson with
17 slides
Duits
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 1,3
3H Brückenschlag 1: bezittelijk vnw
August 2023
- Lesson with
32 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
3T Grammatik K1
November 2023
- Lesson with
34 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Kapitel 1: Wie heißt du? / 2. Klasse Kapitel 3
November 2023
- Lesson with
48 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Zwakke werkwoorden feesttenten
January 2024
- Lesson with
20 slides
Duits
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1,2
paragraaf 3.4 herh + 3.5
January 2021
- Lesson with
32 slides
Duits
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 2
feESTTENTEN regel + stam op d/t + bezittelijk vnw
December 2021
- Lesson with
27 slides
Duits
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1