5.4 schrijven en formuleren

Thema 5
In vorm

Pak je spullen erbij en log in.
Daarna pak je je leesboek en gaan we lezen. 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 5
In vorm

Pak je spullen erbij en log in.
Daarna pak je je leesboek en gaan we lezen. 

Slide 1 - Slide

Lesopbouw:
Absentie
Hfst overzicht
Doel vorige les
Doel en uitleg deze les
Maken en bespreken opdrachten
Afsluiting

Slide 2 - Slide

Hfst overzicht: Vol Spanning
Les 1: Fictie
Les 2: Gedicht
Les 3: Lezen
Les 4: Schrijven en formuleren
Les 5: Woorden
 
Daarna Toets Thema 5 in de toetsweek
Les 6: Spreken, kijken en luisteren
Les 7: Grammatica
Les 8: Spelling: 
Les 9 Media en onderzoek

Slide 3 - Slide

5.3 Lezen
Ik weet wat verwijswoorden zijn. 

Slide 4 - Slide

Noem eens een verwijswoord

Slide 5 - Mind map

5.4 Schrijven en formuleren
Ik kan een instructie schrijven.
Ik weet hoe ik makkelijk leesbare zinnen maak. 

Slide 6 - Slide

Maken van je vlog
Als het goed is, heeft je vlog een instructie. 
Het is slim om deze instructie ook toe te voegen in je filmpje. 

Slide 7 - Slide

Instructie
Ik weet hoe ik een instructie moet maken. 

Een instructie is: het geven van informatie hoe de lezer iets moet doen, hoe hij het moet maken of hoe hij het moet uitvoeren. 

Slide 8 - Slide

Instructie
Ik weet hoe ik een instructie moet maken. 
  • Noteer de titel van het onderwerp.
  • Noteer welke spullen je nodig hebt. 
  • Schrijf in korte, duidelijke zinnen op wat er gedaan moet worden. 
  • Zet de zinnen onder elkaar in de juiste volgorde. 
  • Nummer de zinnen of gebruik opsommingstekens (bolletjes of streepjes)
  • Begin elke zin met een werkwoord: Schroef dit los, loop daarheen
  • Gebruik tekeningen of afbeeldingen als dat nodig is. 

Slide 9 - Slide

Oma’s cake maken
  • Verwarm de oven voor op 160 graden
  • Vet een cakeblik in en zet apart
  • Klop in een mengkom de boter samen met de suiker en vanillesuiker goed glad
  • Voeg 1 voor 1 de eieren toe en blijf doormixen
  • Voeg dan langzaam de gezeefde bloem erbij en als laatste de bakpoeder en een snuf zout
  • Mix nog even een goede 2 minuten het beslag goed door tot je een mooi glad en luchtig beslag krijgt
  • Giet het cake beslag nu in de cakevorm en zet in de oven voor ongeveer 1 uur
  • Controleer of de cake gaar is door er met een satéprikker in het midden van de cake te prikken.

Slide 10 - Slide

opdracht 4
Ga nu eens nadenken over jouw vlog. 
Wat moet er stap voor stap gebeuren voor jouw instructie. 
Schrijf dit op bij opdracht 4. 

Maak ook opdracht 2 en 3. 
Klaar: Woorden 5.5 oefenen

Slide 11 - Slide

Maken van korte duidelijke zinnen. 
Ik weet hoe ik korte en duidelijke zinnen maak. 
In een instructie staan korte, makkelijk, leesbare zinnen te schrijven. 

Tips voor makkelijk leesbare zinnen
  • samen lezen op blz 92

Slide 12 - Slide

maken opdracht 5 en 6
Klaar: woordjes leren van 5.5
Klaar: lees blz 96 het beoordelingsformulier voor een instructie
Deze kan je gebruiken voor het maken van je vlog. 

Slide 13 - Slide

5.4 Schrijven en formuleren
Ik kan een instructie schrijven.
Ik weet hoe ik makkelijk leesbare zinnen maak. 

Slide 14 - Slide

Herhalen Woorden 5.5
4 tellen voor elke vraag

Slide 15 - Slide

Wat is de betekenis van het woord:
'zich opwinden'
A
flink en sterk zijn
B
minstens, niet minder dan
C
precies
D
je kwaad maken

Slide 16 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'minimaal'
A
flink en sterk zijn
B
minstens, niet minder dan
C
precies
D
je kwaad maken

Slide 17 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'exact'
A
helpen, zorgen
B
precies
C
flink en sterk zijn
D
voortdurend

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'steunen'
A
helpen, zorgen
B
precies
C
flink en sterk zijn
D
voortdurend

Slide 19 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'stoer'
A
flink en sterk zijn
B
beoordelen
C
voortdurend
D
de verandering

Slide 20 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'de afwijking'
A
flink en sterk zijn
B
beoordelen
C
voortdurend
D
de verandering

Slide 21 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'schatten'
A
flink en sterk zijn
B
beoordelen, raden
C
voortdurend
D
de verandering

Slide 22 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'het risico'
A
de zieke
B
hoe het werkt, het effect
C
de ontsteking
D
kans op gevaar of schade.

Slide 23 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'de patiënt'
A
de zieke
B
hoe het werkt, het effect
C
de ontsteking
D
kans op gevaar of schade.

Slide 24 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'somber'
A
iemand iets geven of laten doen wat ie niet wil
B
verdrietig, piekeren
C
de ontsteking
D
hoe het werkt, het effect

Slide 25 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'de infectie'
A
iemand iets geven of laten doen wat ie niet wil
B
verdrietig, piekeren
C
de ontsteking
D
hoe het werkt, het effect

Slide 26 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'zich opdringen'
A
iemand iets geven of laten doen wat ie niet wil
B
lange tijd erg somber zijn
C
de weerstand
D
hoe het werkt, het effect

Slide 27 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord:
'depressief'
A
iemand iets geven of laten doen wat ie niet wil
B
lange tijd erg somber zijn
C
de weerstand
D
hoe het werkt, het effect

Slide 28 - Quiz

5.4 Schrijven en formuleren
Bedankt!

Slide 29 - Slide