5.3 Lezen uit boek

Thema 5
In vorm

Pak je spullen erbij en log in.
Daarna pak je je leesboek en gaan we lezen. 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 5
In vorm

Pak je spullen erbij en log in.
Daarna pak je je leesboek en gaan we lezen. 

Slide 1 - Slide

Lesopbouw:
Absentie
Hfst overzicht
Doel vorige les
Doel en uitleg deze les
Maken en bespreken opdrachten
Afsluiting

Slide 2 - Slide

Hfst overzicht: Vol Spanning
Les 1: Fictie
Les 2: Gedicht
Les 3: Lezen
Les 4: Schrijven en formuleren
Les 5: Woorden
 
Daarna Toets Thema 5 in de toetsweek
Les 6: Spreken, kijken en luisteren
Les 7: Grammatica
Les 8: Spelling: 
Les 9 Media en onderzoek

Slide 3 - Slide

5.4 Schrijven en formuleren

Doelen vorige les: 
Ik kan een instructie schrijven.
Ik weet hoe ik makkelijk leesbare zinnen maak. 

Slide 4 - Slide

Instructie
Ik weet hoe ik een instructie moet maken. 

Een instructie is: het geven van informatie hoe de lezer iets moet doen, hoe hij het moet maken of hoe hij het moet uitvoeren. 

Slide 5 - Slide

Instructie
Ik weet hoe ik een instructie moet maken. 
  • Noteer de titel van het onderwerp.
  • Noteer welke spullen je nodig hebt. 
  • Schrijf in korte, duidelijke zinnen op wat er gedaan moet worden. 
  • Zet de zinnen onder elkaar in de juiste volgorde. 
  • Nummer de zinnen of gebruik opsommingstekens (bolletjes of streepjes)
  • Begin elke zin met een werkwoord: Schroef dit los, loop daarheen
  • Gebruik tekeningen of afbeeldingen als dat nodig is. 

Slide 6 - Slide

Maken van korte duidelijke zinnen. 
Ik weet hoe ik korte en duidelijke zinnen maak. 
In een instructie staan korte, makkelijk, leesbare zinnen te schrijven. 

Slide 7 - Slide

Huiswerk controleren en bespreken
Maak opdracht 5 en 6 op blz 92 in je boek. 

Slide 8 - Slide

5.3 Lezen
Ik weet wat verwijswoorden zijn. 
Ik weet wat het verschil is tussen een feit en een mening. 

Slide 9 - Slide

Wat is in de onderstaande zin het verwijswoord:
Nicole gaat op vakantie. Ze gaat samen met haar gezin.

Slide 10 - Mind map

Wat is in de onderstaande zin het verwijswoord:
Tristan heeft geslapen in het vliegtuig. Het ging niet zo goed.

Slide 11 - Mind map

Feit of mening?
Mijn broek is blauw.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quiz

Feit of mening?
Mijn broek is mooi.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quiz

5.3 Lezen
Ik weet wat het verschil is tussen een feit en een mening. 
Feit kan je controleren. 
Mening kan verschillen. 

Feit: het gebouw is 10 meter hoog. 
Mening: het gebouw is stom. 

Slide 14 - Slide

5.3 Lezen maken opdrachten
Ga aan de slag met:
blz 78 opdracht 1, 2, 3, 4 en 5. 


Bespreken bovenstaande opdrachten
timer
5:00

Slide 15 - Slide

5.3 Lezen
Ik weet wat verwijswoorden zijn. 
Een verwijswoord verwijst naar iets of iemand. 
Stel jezelf een vraag: Wie......?, Wat.....?, Waar......?
Mieke vind gezond eten belangrijk. Zij eet iedere dag twee ons groente. 
WIE EET IEDERE DAG TWEE ONS GROENTE?  antwoord = Mieke
ZIJ verwijst dus naar MIEKE
 

Slide 16 - Slide

Maak 2 zinnen. Gebruik in de tweede zin het verwijswoord HIJ.
vb: Job heeft een hekel aan gezond eten. Hij eet alleen snacks.

Slide 17 - Open question

5.3 Lezen maken opdrachten
Ga aan de slag met:
blz 81
opdracht 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12. 

Klaar: Woordentrainer online, versterk jezelf
Bespreken bovenstaande opdrachten
timer
10:00

Slide 18 - Slide

5.3 bespreken opdrachten
Bespreken
blz 81
opdracht 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12. 

Klaar: Woordentrainer online, versterk jezelf
Bespreken bovenstaande opdrachten

Slide 19 - Slide

5.3 Lezen maken opdrachten
blz 86 opdracht 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 
We maken dit samen. Werk je liever alleen,
dan mag je het in stilte alleen maken. 


Klaar: Woordentrainer online, versterk jezelf

timer
15:00

Slide 20 - Slide

5.3 Lezen
Ik weet wat verwijswoorden zijn. 
Ik weet wat het verschil is tussen een feit en een mening. 

Slide 21 - Slide

5.3 Lezen
Bedankt!

Slide 22 - Slide