What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
T3 nakijken 16 en uitleg voorzetsel en voornaamwoorden
Deze les:
- Nakijken opdracht zestien
- Uitleg voorzetsel
- Uitleg aanwijzend voornaamwoord
- Uitleg vragend voornaamwoord
- Huiswerk
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Deze les:
- Nakijken opdracht zestien
- Uitleg voorzetsel
- Uitleg aanwijzend voornaamwoord
- Uitleg vragend voornaamwoord
- Huiswerk
Slide 1 - Slide
16. 1) Ik vind hem net zo aardig ... mijn buurjongen.
A
Als
B
Dan
Slide 2 - Quiz
16. 2) De lege stad van Simone van der Vlugt vind ik interessanter ... In mijn dromen.
A
Als
B
Dan
Slide 3 - Quiz
16. 3) Zij is veel beter in biologie ... haar broer.
A
Als
B
Dan
Slide 4 - Quiz
16. 4) De nieuwe mediatheek heeft dezelfde afmetingen ... de oude.
A
Als
B
Dan
Slide 5 - Quiz
Een zes voor die toets was meer ... waar ik op gehoopt had.
A
Als
B
Dan
Slide 6 - Quiz
Voorzetsel (vz)
- Een kort woord dat
plaats, tijd, reden/oorzaak
of
richting
aangeeft.
Slide 7 - Slide
Plaats
-
Naast
je bril
-
Onder
de krant
Slide 8 - Slide
Tijd
- De avondklok geldt
sinds
een paar weken.
-
Rond
drie uur drink een kopje thee.
Slide 9 - Slide
Reden/oorzaak
-
Door
de sneeuw vielen er veel treinen uit.
Slide 10 - Slide
Richting
- Zij loopt de trap
af
.
- Als ik
uit
de keuken kom, staat hij ineens in de gang.
Slide 11 - Slide
Splitsbare werkwoorden
- Ik belde jou gisteren op.
- Hij leverde zijn fictiedossier in.
- Ik nodig mijn oma uit.
Op, in en uit zijn in deze zinnen geen voorzetsels, omdat ze onderdeel zijn van een splitsbaar werkwoord.
Slide 12 - Slide
Voorzetsel vinden
- Staat meestal voor een lidwoord met een zelfstandig naamwoord.
- Soms staat hij achter een lw met zn, dan geeft het vz richting aan.
- Delen van een splitsbaar werkwoord noem je geen voorzetsel!
Slide 13 - Slide
Ezelsbruggetje
-
De kast.
Er is een betere:
- Het feestje
Slide 14 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord (a vnw)
- Wijs altijd iets of iemand aan
- Kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord staan
- Verwijst altijd naar het zelfstandig naamwoord
Slide 15 - Slide
Zeven aanwijzende voornaamwoorden
Bij
de
-woorden (enkelvoud):
Deze, die, dergelijk(e), zulk(e), zo'n
Bij
het
-woorden (enkelvoud):
Dit, dat, dergelijk(e), zulk(e), zo'n
Meervoud:
Deze, die zulke(n)
Slide 16 - Slide
Bijvoorbeeld:
-
Dit
pak melk is leeg.
-
Dergelijk
gedrag wordt hier niet geaccepteerd.
-
Zo'n
auto wil ik later kunnen rijden.
-
Dat
is niet leuk.
Slide 17 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord vinden
- Je gebruikt het als je iets of iemand aanwijst
- Het hoort bij een zelfstandig naamwoord
- Het kan ook los in de zin staan
Functie is belangrijk. Soms is 'dat' een voegwoord:
Het is fijn
dat
we op schoolreis gaan.
Slide 18 - Slide
Vragend voornaamwoord (a vnw)
- Staat vaak aan het begin van een vraagzin
- Het zijn er vijf:
Wie, wat, welk(e), wat voor, wat voor een?
(Denk aan het liedje)
Slide 19 - Slide
Bijvoorbeeld:
-
Welke
leerling weet het antwoord?
-
Wat voor
toets krijgen we?
-
Wie
weet het antwoord?
- Hoe weet ik
wie
zijn huiswerk heeft gemaakt?
Vraag: Wie heeft het huiswerk gemaakt?
Slide 20 - Slide
Vragend voornaamwoord vinden
- Staat meestal aan het begin van een vraagzin
- Staat soms aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag
-
Wie en wat
zijn alleen vragende voornaamwoorden als ze een vraag inleiden
Slide 21 - Slide
Vragen?
Slide 22 - Slide
Dat mooie plantje staat op de kast.
- Taalkundig benoemen
- Gebruik afkortingen
- Benoem bij een werkwoord of het zww of hww is
Slide 23 - Slide
Dat mooie plantje staat op de kast.
Wat is 'dat'?
Slide 24 - Open question
Dat mooie plantje staat op de kast.
Wat is 'mooie'?
Slide 25 - Open question
Dat mooie plantje staat op de kast.
Wat is 'plantje'?
Slide 26 - Open question
Dat mooie plantje staat op de kast.
Wat is 'staat'?
Slide 27 - Open question
Dat mooie plantje staat op de kast.
Wat is 'op'?
Slide 28 - Open question
Dat mooie plantje staat op de kast.
Wat is 'de'?
Slide 29 - Open question
Dat mooie plantje staat op de kast.
Wat is 'kast'?
Slide 30 - Open question
Wie heeft het lastige huiswerk gemaakt?
Slide 31 - Slide
Wie heeft het lastige huiswerk gemaakt?
Wat is 'wie'?
Slide 32 - Open question
Wie heeft het lastige huiswerk gemaakt?
Wat is 'heeft'?
Slide 33 - Open question
Wie heeft het lastige huiswerk gemaakt?
Wat is 'het'?
Slide 34 - Open question
Wie heeft het lastige huiswerk gemaakt?
Wat is 'lastige'?
Slide 35 - Open question
Wie heeft het lastige huiswerk gemaakt?
Wat is 'huiswerk'?
Slide 36 - Open question
Wie heeft het lastige huiswerk gemaakt?
Wat is 'gemaakt'?
Slide 37 - Open question
Huiswerk
- Lees de theorie in jouw boekje over het voorzetsel, aanwijzend voornaamwoord en het vragend voornaamwoord.
- Maak opdracht 17, 18, 19, 20 en 21
Slide 38 - Slide
More lessons like this
Les 4.7 Grammatica
May 2021
- Lesson with
25 slides
Ne
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 1
H4 Grammatica
April 2022
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
KERN blz. 22 - les 2 - Herhaling woordsoorten: bijwoord, voorzetsel, voornaamwoorden.
February 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
4.7 grammatica
May 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Donderdag 1 april
March 2021
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
KERN blz. 22 - les 2 - Herhaling woordsoorten: bijwoord, voorzetsel, voornaamwoorden.
January 2022
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
grammatica 4/5 aanwijzend en vragend voornaamwoord
March 2021
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
week 1: A1c woordsoorten H5 Aanw., vr. en onbep. vnw. + H6 vz en bw
January 2021
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1