leren werkwoorden stam+ T op te schrijven Groep 6

WERKWOORDSPELLING
Ik vorm -> stam 
Hij vorm -> stam + t
Wij vorm/infinitief -> hele werkwoord

Je ... -> stam + t
... je -> stam    
je moeder ... -> stam +t 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 6

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

WERKWOORDSPELLING
Ik vorm -> stam 
Hij vorm -> stam + t
Wij vorm/infinitief -> hele werkwoord

Je ... -> stam + t
... je -> stam    
je moeder ... -> stam +t 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Persoonvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat. 

Slide 3 - Slide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 4 - Slide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit




Kijk maar:

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 5 - Slide

De STAM van een werkwoord


Daar zijn 5 regels voor. We leren er 4: 

  1. het werkwoord verandert niet: draaien > draai
  2. het werkwoord verandert: lopen > loop
  3. dubbele medeklinkers: bakken > bak
  4. v/f en z/s: blazen >  blaas




Slide 6 - Slide

Het HELE werkwoord
Het hele werkwoord eindigt meestal op -en. 
Je gebruikt het bij WIJ.  

Bijvoorbeeld:
Wij worden
Wij leiden 
Wij houden


Slide 7 - Slide

hele werkwoord, ruwe stam en ik-vorm
Ruwe stam = werkwoord   en   ik-vorm wordt:
fietsen --> fiets                             =        ik fiets
werken --> werk                           =        ik werk
lopen--> lop                                -->       ik loop
gamen --> gam                         -->       ik game
beloven --> belov                      -->      ik beloof
verhuizen---> verhuiz               -->    ik verhuis

Slide 8 - Slide

Welke regel pas je toe bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 9 - Quiz

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij de ketchup aan mij

Slide 10 - Open question

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 11 - Open question

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 12 - Open question

Welke regel pas je toe bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 13 - Quiz

Dit heb ik geleerd vandaag:

Slide 14 - Open question