week 23 vrijdag en week 24 maandag

We gaan begrijpend lezen oefen en wat Nederlands herhalen.
- Ga naar lessonup.app.

- Log in met de volgende code: 640 147

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

We gaan begrijpend lezen oefen en wat Nederlands herhalen.
- Ga naar lessonup.app.

- Log in met de volgende code: 640 147

Slide 1 - Slide

1. Welke tekst heeft als doel: de lezer iets laten doen?
A
bespreking van een app
B
recept
C
uitnodiging
D
verhaal

Slide 2 - Quiz

We bekijken tekst 1

Slide 3 - Slide

2. Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Amerikaanse chocola
B
Sue Calhoun
C
tand in chocoladereep
D
vrouw mist tand

Slide 4 - Quiz

3. Wat voor soort tekst is dit?
A
flyer
B
nieuwsbericht
C
recept
D
verhaal

Slide 5 - Quiz

4. Wat is het doel van de tekst?
A
de schrijver wil je amuseren
B
de schrijver wil je iets laten doen
C
de schrijver wil je iets leren
D
de schrijver wil je informatie geven

Slide 6 - Quiz

We lezen tekst 1.

Slide 7 - Slide

5. Waarom vond Sue de kies vies (alinea 2)?
A
het was een vieze kies
B
kiezen horen niet in chocolade
C
ze wist niet van wie de kies was
D
ze wordt snel misselijk

Slide 8 - Quiz

6. Welke zin vat de tekst het best samen?
A
De fabrikant stuurt een vrouw uit Texas chocoladerepen.
B
Een vrouw uit Amerika lust geen chocoladerepen meer.
C
Een vrouw uit Texas vindt chocoladerepen vies.
D
Een vrouw uit Texas vond een kies in haar chocoladereep.

Slide 9 - Quiz

7. Wat betekent: impuls.
A
opwelling
B
gebruiken
C
toestand
D
iets doen zonder eerst na te denken

Slide 10 - Quiz

8. Wat betekent: zich realiseren.
A
beginnen te weten
B
voorbijgaan
C
beseffen
D
ondertussen

Slide 11 - Quiz

9. Laat jij je ook goed informeren, voordat je een nieuwe mobiel gaat […]?
A
verbruiken
B
aanschaffen
C
toepassen

Slide 12 - Quiz

10. Het schilderijtje dat ik op de rommelmarkt kocht, is […].
A
een kat in de zak kopen
B
kost geen centje
C
geen rode cent waard

Slide 13 - Quiz

We lezen tekst twee. 

Slide 14 - Slide

11. Noteer de betekenis van 'traumahelikopter'.

Slide 15 - Open question

12. Noteer een synoniem voor ‘hersenloos’.

Slide 16 - Open question

13. Een bijvoeglijk naamwoord staat achter achter een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

14. Welke woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
beker, hoofdweg, verzameling
B
brede, houten, schuine
C
denken, fietsen, inschenken

Slide 18 - Quiz

15. Lotte deed een ingewikkelde oefening tijdens de kampioenschapswedstrijd.

Wat zijn de lidwoorden?

Slide 19 - Open question

16. Lotte deed een ingewikkelde oefening tijdens de kampioenschapswedstrijd.

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?

Slide 20 - Open question

17. Lotte deed een ingewikkelde oefening tijdens de kampioenschapswedstrijd.

Wat is het werkwoord?

Slide 21 - Open question

18. Lotte deed een ingewikkelde oefening tijdens de kampioenschapswedstrijd.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 22 - Open question

19. Zullen we afspreken bij de houten bankjes in het park?

Wat zijn de lidwoorden?

Slide 23 - Open question

20. Zullen we afspreken bij de houten bankjes in het park?

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?

Slide 24 - Open question

21. Zullen we afspreken bij de houten bankjes in het park?

Wat zijn de werkwoorden?

Slide 25 - Open question

22. Zullen we afspreken bij de houten bankjes in het park?

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 26 - Open question

23. Waarnaar verwijst 'het' in de onderstaande zin?

Ik ben mijn snoer kwijt, heeft iemand het gezien?

Slide 27 - Open question

23. Waarnaar verwijst 'hem' in de onderstaande zin?

In het buitenverblijf wordt de leeuw gevoerd. De verzorgers geven hem iets extra’s vanwege dierendag.

Slide 28 - Open question

24. Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

blozen Nienke […] toen Jelle haar een knipoog gaf.

Slide 29 - Open question

25. Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

branden De fakkels in de tuin […] nog de hele nacht.

Slide 30 - Open question

26. Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

zwaaien Naar wie […] jij nou gisteren?

Slide 31 - Open question

27. Noteer de persoonsvorm van de werkwoorden tussen haakjes in de verleden tijd.

Toen de jonge spits voor het eerst in de basis […] (starten), […] (maken) hij indruk op het publiek.


Slide 32 - Open question

28. Kies de juiste letter: t of th.

Harro moest voor morgen alle [teorie|theorie] van zijn toets aardrijkskunde nog leren.



Slide 33 - Open question

Dat was hem!


Nu even een spelletjes via blooket. 

Slide 34 - Slide