Week 8_Les2_3G_ Pitch_Herfstquiz Nederlands

1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Nederlands
Quiz


Succes! 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vraag 1. Waarvoor staat de afkorting ABN?

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Antwoord
Algemeen Beschaafd Nederlands

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vraag 2. Misschien weet je dit nog van vroeger? (liedje)

Waar ging Berend Botje met zijn scheepje naartoe?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Antwoord
Zuidlaren

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Vraag 3: spelling

Welk woord is GOED geschreven?
A
interresant
B
portomonnee
C
encyclopedie
D
dadellijk

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 4: woordenschat
Hoe noem je een ander woord met (bijna) dezelfde betekenis?

A
gezegde
B
synoniem
C
hyponiem
D
antoniem

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 5: lezen
Uit welke boekenserie komt deze illustratie?
A
Hugo
B
Het leven van een loser
C
Niek de Groot
D
Dagboek van een muts

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 6: uitdrukking
Wat betekent:
Je ziet er bedrukt uit?
A
dat je er verdrietig uitziet
B
dat je er moe uitziet
C
dat het lijkt of je onder het kopieerapparaat lag
D
dat je er goed uitziet

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 7: grammatica
In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 8: gesprekken
Hoe noem je wat iemand ergens van vindt?
A
interview
B
doorvragen
C
feit
D
mening

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Slide 13 - Video

This item has no instructions

Vraag 9: grammatica
Over welke woordsoorten ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 10. Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Vraag 11: Zet de zin in de toekomstige tijd:
Zij fietst elke zondag naar Amsterdam.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Vraag 12: een uitdrukking
Hoge bomen vangen veel .....
A
regen
B
vogels
C
water
D
wind

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 13: spelling
Welk woord is GOED geschreven?
A
aggresief
B
agressief
C
agresief
D
aggressief

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 14: grammatica
Hoe noem je het woord in hoofdletters?
Vind jij HET vak Nederlands leuk?
A
onbepaald lidwoord
B
bepaald lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 15: woordenschat
Wat is GEEN ander woord voor "realistisch"?
A
nuchter
B
vreemd
C
werkelijk
D
reëel

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 16: lezen
Wat is geen tekstdoel?
A
overhalen
B
informeren
C
amuseren
D
reageren

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 17: grammatica
Wat is geen werkwoord?
A
blinken
B
haar
C
gebonden
D
krimpen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 18: spelling
Welk voltooid deelwoord is goed geschreven?
Ik heb de wijzigingen ......
A
verwerkt
B
verwerkd
C
ontwikkelt
D
beschermt

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 19: woordenschat
Wat is GEEN ander woord voor "kosteloos"?
A
zonder kosten
B
pro deo
C
gratis
D
kostbaar

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 20: grammatica
Wat is dit voor een soort woord?
EEN raceauto rijdt snel.
A
onbepaald lidwoord
B
bepaald lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
geen van deze antwoorden

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 21. Welk woord is GOED geschreven?
A
interresant
B
maastricht
C
consistent
D
onmiddelijk

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 22.
Wat betekent amicaal?
A
gezellig
B
vriendschappelijk
C
ondernemend
D
geen idee

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

20 seconden kijken
Vraag 23. Waar zag je de caravan?
A
cijfer 3 en 7
B
cijfer 3 en 10
C
cijfer 2 en 11
D
cijfer 5 en 10

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Vraag 24. Waar zag je de bananen?
A
cijfer 10 en 13
B
cijfer 11 en 15
C
cijfer 11 en 14
D
cijfer 4 en 18

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Een dier verstopt in een zin.
1. De verdachte heeft niets aan een alibi zonder bewijs.
(bizon)
2. Het spant erom bij de laatste wedstrijd; wie wordt kampioen? (panter)
Nu jij..........................................

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Vraag 25. Welk dier vind je in de volgende zin?
De nieuwe woonplaats bleek Hoorn te zijn.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Antwoord
De nieuwe woonplaats bleek Hoorn te zijn. 

eekhoorn

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Vraag 26. Welk dier vind je in de volgende zin?
Is in Europa uw hoofdkantoor gevestigd?

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Antwoord
Is in Europa uw hoofdkantoor gevestigd? 

pauw

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Vraag 27. Welk dier vind je in de volgende zin?
In de speeltuin gaan de kinderen graag op de schommel.

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Antwoord
In de speeltuin gaan de kinderen graag op de schommel.

hommel

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

35 sec
Fijne herfstvakantie!

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Vraag 28. Het woord dat in de rebus stond was:
A
vliegenmeppers
B
vliegen meppen
C
vliegenmep
D
vliegtuigstoelen

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions