This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Organen en cellen
Bronnen:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a.
Slide 1 - Slide
Organenstelsels
Organen werken vaak samen met meerdere andere organen. Zo'n groep organen die samenwerken noem je een organenstelsel. Op de afbeelding zie je het verteringsstelsel.
verteringsstelsel
slokdarm, lever maag dunne darm dikke darm
bloedvatenstelsel
hart aorta holle ader bloedvaten
Bottenstelsel
Schedel rib wervelkolom dijbeen teenkootjes
en nog veel meer
Zenuwstelsel
Hersenen ruggenmerg zenuwen
Slide 2 - Slide
Organenstelsels
Bloedvatenstelsel
Bottenstelsel
Zenuwstelsel
functie
Vervoeren van bloed door het lichaam
functie
Vorm en stevigheid voor het lichaam.
Bescherming en aanhechting van pezen.
Slide 3 - Slide
Organismen
cel
Organenstelsel
orgaan
Slide 4 - Drag question
Organen bestaan uit cellen.
De cellen zijn de bouwstenen van je organen.
Door een microscoop kun je cellen bekijken. Ze lijken plat maar dat zijn ze in werkelijkheid niet. Er zijn verschillenden vormen, het lijken net zakjes die gevuld zijn met water.
rode bloedcel
Vorm: rond
Kan makkelijk door bloedvat
zenuwcel
Vorm: met lange uitlopers
Kan makkelijk contact maken met verschillende cellen
Soorten cellen
Botcel
Spiercel
Slide 5 - Slide
Verschillen tussen plantencellen en cellen van dieren.
Alle cellen hebben een celmembraam, een celkern en cytoplasma.
Bladgroenkorrels, celwand en grote vacuolen komen alleen voor in plantencellen.
dierlijke cel
plantencel
Slide 6 - Slide
Zet de onderdelen van groot naar klein
1 is het grootste en 4 is het kleinste.
1
2
3
4
weefsels
organen
orgaanstelsels
cellen
Slide 7 - Drag question
De microscoop
Slide 8 - Slide
Het preparaat
Slide 9 - Slide
Een preparaat maken
Slide 10 - Slide
Bekijk de afbeelding.
In de afbeelding zijn vier foto's weergegeven van het maken van een preparaat.
Wat is de juiste volgorde van de foto’s?
A
2 – 1 – 4 – 3
B
3 – 4 – 1 – 2
C
4 – 3 – 2 – 1
D
4 – 1 – 2 – 3
Slide 11 - Quiz
Wat mag je ABSOLUUT NIET doen wanneer de microscoop op een grote vergroting staat?
A
Aan de kleine schroef draaien
B
Aan het oculair draaien
C
Aan de grote schroef draaien
D
Aan het diafragma draaien
Slide 12 - Quiz
Alle cellen in je lichaam hebben dezelfde vorm
A
ja
B
nee
C
dat verschilt per persoon
D
bij een mens wel, bij een dier niet
Slide 13 - Quiz
Cellen
A
zijn in werkelijkheid platte 'dingen'
B
lijken een beetje op een zakje met wat vocht.
C
zijn groter dan organen
D
zijn helemaal lege 'dingen'
Slide 14 - Quiz
Welke is de plantencel?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quiz
Een cel van een ui is een voorbeeld van een plantaardige cel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Zie afbeelding:
Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor? ......
A
1, 2 en 5.
B
1, 4 en 5.
C
2, 3 en 6.
D
2, 5 en 6.
Slide 17 - Quiz
1 en 2 zijn plantaardige cellen. Waar vindt fotosynthese plaats?
1
2
A
1 In de celkern daar maakt het zijn eigen voedsel
B
2 In bladgroenkorrels, daar maakt het zijn eigen voedsel
Slide 18 - Quiz
Wat heeft een plantencel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
celwand
Slide 19 - Quiz
Wat is een weefsel?
A
Een groep cellen met verschillende functie’s
B
Een groep organen met dezelfde functie
C
Een groep cellen met dezelfde functie
D
Een groep organen met verschillende functie’s
Slide 20 - Quiz
Wat voor weefsel is dit?
A
kraakbeenweefsel
B
huidweefsel
C
botweefsel
D
spierweefsel
Slide 21 - Quiz
Torso
Organen leren met de torso
Slide 22 - Slide
TORSO
Slide 23 - Slide
nummer 2?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 24 - Quiz
nummer 5?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 25 - Quiz
nummer 10?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 26 - Quiz
nummer 6?
A
Long
B
Dikke darm
C
Nier
D
Maag
Slide 27 - Quiz
De dunne- en dikke darm, de maag en de lever werken samen in het:
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
spierstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 28 - Quiz
De huid is een voorbeeld van:
A
een orgaan
B
een cel
C
een organisme
D
een organenstelsel
Slide 29 - Quiz
Organen van planten zijn:
A
hart - stengel - wortel
B
maag - hart - long
C
Celkern - bladgroenkorrel - celwand
D
stengel - wortel - blad
Slide 30 - Quiz
Het hart is:
A
een organenstelsel
B
een cel
C
een orgaan
D
een organisme
Slide 31 - Quiz
Als je een microscoop wil tillen, waar pak je de microscoop?
A
Bij de tubus
B
Bij het statief
C
Bij de tafel
D
Bij de revolver
Slide 32 - Quiz
bij een microscoop kijk je door het...
A
objectief
B
oculair
C
diafragma
D
tubus
Slide 33 - Quiz
Wat is mitose?
A
gewone celdeling
B
reductiedeling
Slide 34 - Quiz
Meiose
A
Normale celdeling
B
van 23 paar naar 46 losse chromosomen
C
Geslachtsceldeling of reductiedeling
D
Van 46 paar naar 46 losse chromosomen
Slide 35 - Quiz
Mitose=
A
Normale celdeling
B
van 23 paar naar 46 losse chromosomen
C
Geslachtsceldeling of reductiedeling
D
Van 46 paar naar 46 losse chromosomen
Slide 36 - Quiz
Bij de meiose worden
A
eicellen gemaakt
B
eicellen en zaadcellen gemaakt
C
lichaamscellen gemaakt
D
chromosomen gemaakt
Slide 37 - Quiz
Wat is een ander woord voor Meiose? Wat ontstaat bij Meiose?
A
Gewone celdeling, er ontstaan gewone cellen
B
Gewone celdeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen
C
Reductiedeling, er ontstaan gewone cellen
D
Reductiedeling, er ontstaan eicellen en zaadcellen