Deviant Via Vervolg Thema 3 Hoofdstuk 2 Spelling en Grammatica

Thema 3
Hoofdstuk 2
Grammatica en spelling
1 / 51
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 51 slides, with text slides.

Items in this lesson

Thema 3
Hoofdstuk 2
Grammatica en spelling

Slide 1 - Slide

Thema 3 Hoofdstuk 2 Spelling en Grammatica
In dit hoofdstuk leer je de volgende begrippen:
- zinsdelen
- de persoonsvorm
- het onderwerp
- het voltooid deelwoord
- een hulpwerkwoord
- het werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Slide

Doel 
Je leert wat zindelen zijn

Slide 3 - Slide

Zinsdelen
- Een zinsdeel is een stukje van de zin. Je kunt elke zin verdelen in zinsdelen.
- Een zinsdeel kan uit een of meerdere woorden bestaan.
- De woorden van een zinsdeel blijven bij elkaar als je de zinsdelen van volgorde verandert.

Slide 4 - Slide

Voorbeeld:
Anna zaait in haar moestuin de boontjes.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld:
Anna zaait in haar moestuin de boontjes.

De boontjes zaait Anna in haar moestuin.

Slide 6 - Slide

Voorbeeld:
Anna zaait in haar moestuin de boontjes.

De boontjes zaait Anna in haar moestuin.

In haar moestuin zaait Anna de boontjes.

Slide 7 - Slide

Voorbeeld:
Anna zaait in haar moestuin de boontjes.

De boontjes zaait Anna in haar moestuin.

In haar moestuin zaait Anna de boontjes.

Zaait Anna in haar moestuin de boontjes?

Slide 8 - Slide

Voorbeeld:
De zinsdelen zijn:

Anna /  zaait / de boontjes / in haar moestuin

Slide 9 - Slide

Doel 
Je leert hoe je de persoonsvorm kan vinden

Slide 10 - Slide

De persoonsvorm:
- De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord van de zin. 
- In elke zin staat een persoonvorm.
- Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
                                        1) Maak een vraagzin.
                                        2) Verander de zin van tijd.

Slide 11 - Slide

1) Maak een vraagzin:
Stap 1: Lees de zin.
Stap 2: Maak van de zin een vraagzin.
Stap 3: Het werkwoord vooraan de zin is de persoonsvorm.

Slide 12 - Slide

1) Maak een vraagzin:
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

Slide 13 - Slide

1) Maak een vraagzin:
Maakt de boswachter een lange wandeling door het bos?

Maakt is een werkwoord en dus de persoonsvorm

Slide 14 - Slide

2) Verander de zin van tijd
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

Slide 15 - Slide

2) Verander de zin van tijd
De boswachter maakte een lange boswandeling door het bos.

maakt wordt maakte en is dus de persoonsvorm

Slide 16 - Slide

Doel 
Je leert hoe je het onderwerp kan vinden

Slide 17 - Slide

Het onderwerp
- Is een ding of persoon die in de zin iets doet of iets is.
- Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.
- Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden:  
                                    1) Wie wat doet iets in de zin?
                                    2) Verander de persoonsvorm van aantal

Slide 18 - Slide

1) Wie of wat doet iets in de zin?
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

Slide 19 - Slide

1) Wie of wat doet iets in de zin?
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

Vraag: Wie of wat maakt een lange wandeling door het bos?

Slide 20 - Slide

1) Wie of wat doet iets in de zin?
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

Vraag: Wie of wat maakt een lange wandeling door het bos?
Antwoord: De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

De boswachter is het onderwerp.

Slide 21 - Slide

2) Verander de persoonsvorm van  aantal
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

Wat is de persoonsvorm ook alweer?

Slide 22 - Slide

2) Verander de persoonsvorm van  aantal
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.

De boswachter is de persoonsvorm!

Een boswachter -> de boswachters

Slide 23 - Slide

2) Verander de persoonsvorm van  aantal
De boswachters ........



Slide 24 - Slide

2) Verander de persoonsvorm van  aantal
De boswachters maken een lange boswandeling door het bos.

maakt wordt maken en is dus het onderwerp

Slide 25 - Slide

Doel 
Je leert wat de voltooide tijd is

Slide 26 - Slide

Het voltooid deelwoord 
- Het werkwoord staat in de voltooide tijd -> het is gebeurd.
- Bij de voltooide tijd hoort een voltooid deelwoord.

- Het voltooid deelwoord begint met : ge-, ver-, her-,er-, be-,ont-.
- Het voltooid deelwoord eindigt met : -d, -t, en.
- Het voltooid deelwoord eindigt nooit met dt.


Slide 27 - Slide

Voorbeeld:
Ik heb de kooi van de vogel verduisterd.
T.T.
V.T.
Voltooide tijd
ik verduister
ik verduisterde
ik heb verduisterd

Slide 28 - Slide

Voorbeeld:
Ik heb nieuwe goudvissen gekocht.
T.T.
V.T.
Voltooide tijd
ik 
ik 
ik 

Slide 29 - Slide

Voorbeeld:
Ik heb nieuwe goudvissen gekocht.
T.T.
V.T.
Voltooide tijd
ik koop
ik kocht
ik heb gekocht

Slide 30 - Slide

Doel 
Je leert wat het hulpwerkwoord is

Slide 31 - Slide

Hulpwerkwoord
- In elke zin staat minimaal werkwoord.
- Het belangrijkste werkwoord is de persoonsvorm.
- De persoonsvorm kan een hulpwerkwoord zijn.
- Een hulpwerkwoord helpt een ander werkwoord in de zin

- Een voltooid deelwoord staat altijd met een hulpwerkwoord in een zin.

Slide 32 - Slide

Hulpwerkwoord
Veel voorkomende hulpwerkwoorden zijn:
- hebben                                       - zijn
- worden                                       - kunnen
- mogen                                        - zullen
- willen                                          -  moeten

Slide 33 - Slide

Voorbeeld:
Ik ben naar de dierentuin geweest.

Hulpwerkwoord : ben
Voltooid deelwoord : geweest

Slide 34 - Slide

Voorbeeld:
Het muisje is in de val gelopen.

Hulpwerkwoord : 
Voltooid deelwoord : 

Slide 35 - Slide

Voorbeeld:
Het muisje is in de val gelopen.

Hulpwerkwoord : is
Voltooid deelwoord : gelopen

Slide 36 - Slide

Voorbeeld:
Hij heeft besloten dat hij meegaat op kamp.

Hulpwerkwoord : 
Voltooid deelwoord : 

Slide 37 - Slide

Voorbeeld:
Hij heeft besloten dat hij meegaat op kamp.

Hulpwerkwoord : heeft
Voltooid deelwoord : besloten

Slide 38 - Slide

Doel 
Je leert wat het voltooid deelwoord is

Slide 39 - Slide

Het voltooid deelwoord 
Om te weten hoe je een voltooid deelwoord schrijft moet je weten of het werkwoord sterk of zwak is.

Zwakke werkwoorden:
- In verleden tijd de(n), voltooid deelwoord eindigt op een d.
- In verleden tijd te(n), voltooid deelwoord eindigt op een t.

Slide 40 - Slide

'T KoFSCHiP X 
Stap 1  : Hele werkwoord - en
Stap 2 : Is de laatste letter uit 'T KoFSCHiP X - dan t achter stam
Stap 3 : Is de laatste letter niet uit 'T KoFSCHiP X - dan d achter                                                                                                                                stam

Slide 41 - Slide

'T KoFSCHiP X 
Draven
Stap 1  : Draven -en
Stap 2 : Drav          v niet uit 'T KoFSCHiP X - dus d
Stap 3 : Ik draafd
                 Wij draafden
                 Ik heb gedraafd

Slide 42 - Slide

Het voltooid deelwoord 
Om te weten hoe je een voltooid deelwoord schrijft moet je weten of het werkwoord sterk of zwak is.

Sterke werkwoorden:
- Voor sterke werkwoorden in de voltooide tijd is geen schema.
- Deze werkwoorden moet je oefenen totdat je ze uit je hoofd                                                                                                                                 weet.

Slide 43 - Slide

Het voltooid deelwoord 
Voorbeeld:


Hele werkwoord
Verleden tijd
Voltooide tijd
ruiken
ik rook
ik heb geroken
sluipen
ik sloop
ik 

Slide 44 - Slide

Het voltooid deelwoord 
Voorbeeld:


Hele werkwoord
Verleden tijd
Voltooide tijd
ruiken
ik rook
ik heb geroken
sluipen
ik sloop
ik heb geslopen
stinken
ik stonk
ik heb gestonken

Slide 45 - Slide

Doel 
Je leert wat het werkwoordelijk gezegde is

Slide 46 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
- Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin

- Het werkwoordelijk gezegde kan uit één of meer werkwoorden bestaan

Slide 47 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Voorbeeld:

Wij genieten in het bos van een heerlijke wandeling.

werkwoordelijk gezegde: genieten

Slide 48 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Voorbeeld:

Wij hebben in het bos van een heerlijke wandeling genoten.

werkwoordelijk gezegde: hebben genoten

Slide 49 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Voorbeeld:

Zullen wij in het bos van een heerlijke wandeling gaan                                                                                                                                        genieten?

werkwoordelijk gezegde: 

Slide 50 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Voorbeeld:

Zullen wij in het bos van een heerlijke wandeling gaan                                                                                                                                     genieten?

werkwoordelijk gezegde: zullen gaan genieten

Slide 51 - Slide