Via Vervolg Deel A Thema 3 H2 Spelling & grammatica

Thema 3 H2 Spelling en grammatica
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Thema 3 H2 Spelling en grammatica

Slide 1 - Slide

Zinsdeel
Een zinsdeel is een stukje van een zin. 
Je kunt elke zin verdelen in zinsdelen.
Een zinsdeel kan één woord zijn of uit meerdere woorden bestaan. Je kunt de volgorde van zinsdelen veranderen, maar de woorden binnen die zinsdelen moeten dan wel bij elkaar blijven staan. 

Slide 2 - Slide

Zinsdelen voorbeeld
Anna zaait in haar moestuin de boontjes.
De boontjes zaait Anna in haar moestuin.
In haar moestuin zaait Anna de boontjes.
Zaait Anna de boontjes in haar moestuin?
Deze voorbeeldzin bestaat dus uit 4 zinsdelen.

Slide 3 - Slide

1 De persoonsvorm
De persoonsvorm (PV) is het belangrijkste werkwoord in een zin. In elke zin staat een persoonsvorm. Er zijn 2 manieren om de persoonsvorm te vinden in een zin:
- Maak een vraagzin: de PV staat helemaal vooraan
- Verander de zin van tijd: van tegenwoordige tijd naar verledentijd of andersom

Slide 4 - Slide

1 PV zoeken met vraagzin
Maak een vraagzin van de volgende zin:
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.
Maakt de boswachter een lange wandeling door het bos?
maakt = de persoonsvorm

Slide 5 - Slide

1 PV zoeken door de zin in de andere tijd te zetten
Verander de zin van tijd.
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.
De boswachter maakte een lange wandeling door het bos.
Maakt verandert als werkwoord, dus: maakt = de pv

Slide 6 - Slide

2 Het onderwerp
Het onderwerp is een ding of persoon die in de zin iets doet of iets is. Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. 
Er zijn 2 manieren om het onderwerp te vinden:
Stel de vraag 'Wie of wat doet iets in de zin?'
 

Slide 7 - Slide

2 Het onderwerp vinden
Voorbeeld:
De boswachter maakt een lange wandeling door het bos.
Wie/wat maakt ...? 
De boswachter = onderwerp

Slide 8 - Slide

2 Het onderwerp en de PV
Zoals gezegd, horen het onderwerp en de persoonsvorm bij elkaar. Ze staan samen in enkelvoud of samen in meervoud
Vb. De boswacht maakt ..... (enkelvoud + enkelvoud)
Vb. De boswachters maakten (meervoud + meervoud)

Slide 9 - Slide

2 Het onderwerp vinden
Dit is dus ook een manier om het onderwerp te vinden. 
Zet de zin van enkelvoud in meervoud: het onderwerp wordt samen met de persoonsvorm ook meervoud.
Zet de zin van meervoud in enkelvoud: het onderwerp wordt samen met de persoonsvorm ook enkelvoud.

Slide 10 - Slide

Sterke werkwoorden in voltooide tijd
Voor het vervoegen van sterke werkwoorden in de voltooide tijd bestaat geen schema. De voltooide tijd van sterke werkwoorden moet je dus oefenen, zodat je ze uit het hoofd kent.
ruiken - ik rook - ik heb geroken
sluipen - ik sloop - heb heb geslopen
stinken - ik stonk - ik heb gestonken

Slide 11 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Het werkwoordelijk gezegde kan uit één of meer werkwoorden bestaan.

Slide 12 - Slide

werkwoordelijk gezegde
* Wij genieten in het bos van een heerlijke wandeling.
- werkwoordelijk gezegde = genieten
* Wij hebben in het bos van een heerlijke wandeling genoten.
- werkwoordelijk gezegde = hebben genoten
* Zullen wij in het bos van een heerlijke wandeling gaan genieten?
- werkwoordelijk gezegde = zullen gaan genieten

Slide 13 - Slide

Maken
Maak de opdrachten 1 t/m 16
blz. 211-227

Slide 14 - Slide