Grammatica 4.7, 5.7 en Spelling 5.8

Grammatica 4.7, 5.7 en Spelling 5.8
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica 4.7, 5.7 en Spelling 5.8

Slide 1 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een:
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Voorzetsel
D
Lidwoord

Slide 2 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak voor het zelfstandig naamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

De producten zijn vers.
In bovenstaande zin is 'vers' een:
A
Zelfstandig naamwoord
B
Werkwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 4 - Quiz

Joris reed in de auto van zijn grote broer.
Wat is 'zijn' in bovenstaande zin?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Voorbeelden van voorzetsels zijn:
na, tijdens, breed, voor, van, lang, open
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Welk ezelsbruggetje gebruik ik voor het vinden van een voorzetsel?

Slide 7 - Open question

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor:
A
mens, dier, gevoel
B
mens, soort, naam
C
plant, beroep, soort
D
ding, dier, begrip

Slide 8 - Quiz

De volgende woorden zijn zelfstandige naamwoorden:
week, dag, liefde, pen, bloem, spel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Noteer de drie lidwoorden

Slide 10 - Open question

Lidwoorden kun je voor een zelfstandig naamwoord zetten?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden?
A
veel, kans, zak
B
boom, bord, plant
C
groot, leeg, groen
D
spons, stoel, werk

Slide 12 - Quiz

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Een persoonlijk voornaamwoord kan nooit meervoud zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Is dat jouw fiets?
jouw is een....
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is er met mij gebeurd?
Mij is een...
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Jij weet wat er met haar is gebeurd.
haar is een ....
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

In de zin:
Ik vind haar schoenen mooi is 'haar' een...
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Mijn spullen liggen altijd in mijn kluisje.
Mijn is een ...
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Bij een voltooid deelwoord in een zin staat ook altijd een pv.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Een voltooid deelwoord staat vaak achteraan in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Een passende pv wordt vaak gemaakt van de woorden: hebben en zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Het voltooid deelwoord van gaan is...

Slide 23 - Open question

Het voltooid deelwoord van verscheuren is...

Slide 24 - Open question

Mijn opa is ouder ... mijn oma
A
als
B
dan

Slide 25 - Quiz

Mijn boek is net zo spannend ... de film.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quiz

Mijn kapper is twee keer zo duur ... die van Suzanne.
A
als
B
dan

Slide 27 - Quiz

Het alfabet bestaat uit meer ... 24 letters.
A
als
B
dan

Slide 28 - Quiz