1.8 -1. herhalen tt werkwoorden, dicteewoorden

Lezen
timer
10:00
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Leerdoelen


Ik kan op de juiste manier leestekens gebruiken (vorige les)
Ik weet wanneer ik aanhalingstekens moet gebruiken (vorige les)
Ik kan de tegenwoordige tijd van werkwoorden goed schrijven
Ik kan de 20 dicteewoorden goed schrijven.

Slide 2 - Slide

groepjes maken
Hoe ging opdracht 1 ?
geef aan in welke groep je wilt
*       Ik heb weinig hulp nodig, ik snap het meeste wel. Je kunt aan de slag met 1,2,3a, 3b,5,6, 7, 8,           10a, 10b, 11-2, 11-3, 11-4, 12 van 1.8, overhoor jezelf 1.8, test jezelf 1.8, versterk jezelf 1.8,                       oefenen dicteewoorden                                           
**     ik snap een deel wel en een deel nog niet zo goed, ik kan af en toe hulp gebruiken. Kijk en                luister mee met wat je lastig vindt, verder kun je aan  de slag met de opdrachten bij een *
***   ik vind het nog lastig, ik kan veel hulp gebruiken, we gaan samen aan de slag

Slide 3 - Slide

hoe gaat deze les? werkwoorden, dicteewoorden
*       je kunt aan de slag met opdracht 1,2,3a, 3b,5,6, 7, 8, 10a,                   10b, 11-2, 11-3, 11-4, 12 van 1.8, overhoor jezelf 1.8, test jezelf           1.8, versterk jezelf 1.8, oefenen dicteewoorden
**    sluit aan bij het deel dat je lastig vindt, verder kun je met de           opdrachten verder (zie * ster)
***  we gaan samen de theorie bekijken en oefenen


Slide 4 - Slide

persoonsvorm tegenwoordige tijd, hoe doe je dat ook alweer?

Slide 5 - Open question

1

Slide 6 - Video

01:40
Maak de stam van de volgende werkwoorden:
worden, eten, onthouden, werken, zagen

Slide 7 - Open question

hoe weet je wat erachter komt?
De regels zijn:
ik: alleen de stam
je of jij: er komt een -t  achter ( maar niet als het achter de persoonsvorm staat!)
hij, zij, het: er komt een -t achter
wij, jullie, zij: hele werkwoord (infinitief)
Kennen jullie ook lopen en smurfen???


Slide 8 - Slide

2

Slide 9 - Video

04:35
Vul de juiste werkwoordsvormen in:
Als jij de vuilniszak nu even (vasthouden), dan (binden ik hem even dicht.

Slide 10 - Open question

05:52
vervoeg het werkwoord op de juiste manier:
Mijn broer(vinden) het goed dat ik zijn racefiets (rijden).

Slide 11 - Open question

even oefenen
ik laat eerst de andere dia's zien en dan ga je oefenen.

Slide 12 - Slide

Leerdoelen


Ik kan op de juiste manier leestekens gebruiken (vorige les)
Ik weet wanneer ik aanhalingstekens moet gebruiken (vorige les)
Ik kan de tegenwoordige tijd van werkwoorden goed schrijven
Ik kan de 20 dicteewoorden goed schrijven.

Slide 13 - Slide

Wat vind je van werkwoorden tegenwoordige tijd?
A
makkelijk, het gaat meestal goed
B
lastig, maar als ik goed oefen en oplet lukt het wel
C
lastig, met hulp lukt het wel
D
lastig, ik leer dit nooit...

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Link

huiswerk
 je kunt aan de slag met opdracht 11, 12, 13, 15, 16a, 16b, 16c, 16d, 18a, van 1.8, overhoor jezelf 1.8, test jezelf 1.8, versterk jezelf 1.8  

Slide 16 - Slide