This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Lezen
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Ik kan op de juiste manier leestekens gebruiken
Ik weet wanneer ik aanhalingstekens moet gebruiken
Ik kan de tegenwoordige tijd van werkwoorden goed schrijven
Ik kan de 20 dicteewoorden goed schrijven.
Slide 2 - Slide
groepjes maken
Hoe ging opdracht 1 ?
geef aan in welke groep je wilt
* ik heb weinig hulp nodig, ik snap het meeste wel
** ik snap een deel wel en een deel nog niet zo goed, ik kan af en toe hulp gebruiken
*** ik vind het nog lastig, ik kan veel hulp gebruiken
Slide 3 - Slide
hoe gaat deze les? leestekens,aanhalingstekens
* je kunt aan de slag met opdracht 1,2,3a, 3b,5,6, 7, 8, 10a, 10b, 11-2, 11-3, 11-4, 12 van 1.8, overhoor jezelf 1.8, test jezelf 1.8, versterk jezelf 1.8, oefenen dicteewoorden
** sluit aan bij het deel dat je lastig vindt, verder kun je met de opdrachten verder (zie * ster)
*** we gaan samen de theorie bekijken en oefenen
Slide 4 - Slide
leestekens
Slide 5 - Mind map
punt .
de punt zet je aan het eind van een gewone zin
voorbeeld:
We beginnen vandaag met de kookles.
Slide 6 - Slide
vraagteken ?
dat zet je aan het eind van een vraagzin
voorbeeld:
Heeft iedereen de uitleg begrepen?
Slide 7 - Slide
uitroepteken !
dat zet je na een uitroep
voorbeeld:
Doe voorzichtig met dat scherpe mes!
Slide 8 - Slide
komma ,
Een komma gebruik je bij:
1 bij een opsomming
2 als je iemand aanspreekt
3 tussen twee persoonsvormen
4 voor voegwoorden zoals want, maar, omdat
Slide 9 - Slide
voorbeelden:
1 Meng de komkommer met de sla, de tomaten, de uitjes en de dressing.
2 Rachida, kun je mij het bestek aangeven?
3 Als je klaar bent, mag je het gerecht opeten.
4 Het gerecht was heerlijk, want ik had het zelf gemaakt
Slide 10 - Slide
aanhalingstekens
Slide 11 - Mind map
aanhalingstekens
1. Als je een gesprek opschrijft zoals het gezegd wordt.
2.Als je een stukje uit een tekst letterlijk overneemt.
3.Als je een woord speciale aandacht wilt geven.
.
Slide 12 - Slide
voorbeeld:
1.De coach zei: "We gaan een nieuwe tactiek toepassen in de wedstrijd."
Maar: “We gaan een nieuwe tactiek toepassen in de wedstrijd” zei de coach.
2.De uitspraak "Meedoen is belangrijker dan winnen" hoort bij de Olympische Spelen.
3.Hoe spel je "coach" eigenlijk?
Slide 13 - Slide
Hoe schrijf je dat nou op?
Als je een woord of een zin tussen aanhalingstekens zet, dan plaats je één teken vóór dat woord of die zin en één teken erna. Aanhalingstekens kunnen uit enkele ‘... ’ of dubbele tekens “…” bestaan.
Let op: een aanhalingsteken komt altijd aan het eind van de zin na de leestekens. Jan zei: "het is genoeg!"
Slide 14 - Slide
Leerdoelen
Ik kan op de juiste manier leestekens gebruiken
Ik weet wanneer ik aanhalingstekens moet gebruiken
Ik kan de tegenwoordige tijd van werkwoorden goed schrijven
Ik kan de 20 dicteewoorden goed schrijven.
Slide 15 - Slide
huiswerk
je kunt aan de slag met opdracht 1,2,3a, 3b,5,6, 7, 8, 10a, 10b, 11-2, 11-3, 11-4, 12 van 1.8, overhoor jezelf 1.8, test jezelf 1.8, versterk jezelf 1.8, oefenen dicteewoorden