10. De leerlingen leren communiceren met woorden, gebaren, picto's of andere voor hun geëigende middelen.
11. De leerlingen leren gesproken taal begrijpen en gebruiken.
12. De leerlingen leren deelnemen aan gesprekken in verschillende communicatieve situaties.
13. De leerlingen leren lezen voor dagelijkse toepassingen.
14. De leerlingen leren gebruik maken van schriftelijke taalvormen.
15. De leerlingen leren een zo'n ruim mogelijke woordenschat begrijpen en gebruiken.