Avoir & Etre au présent -2-

Les  verbes  avoir  et  être  et les nombres
C
1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Les  verbes  avoir  et  être  et les nombres
C

Slide 1 - Slide

tu as =
A
ik heb
B
men is
C
jij hebt
D
jij bent

Slide 2 - Quiz

vous êtes
A
jullie zijn / u bent
B
jullie hebben / u heeft
C
zij zijn
D
men is

Slide 3 - Quiz

elle a =
A
zij is
B
zij hebben
C
zij heeft
D
zij zijn

Slide 4 - Quiz

Ils sont =
A
zij hebben
B
zij heeft
C
zij is
D
zij zijn

Slide 5 - Quiz

u bent =
A
vous êtes
B
nous sommes
C
vous avez
D
nous avons

Slide 6 - Quiz

hij heeft
A
il est
B
elle a
C
ils ont
D
il a

Slide 7 - Quiz

zij hebben =
A
elles sont
B
ils ont
C
elle a
D
il a

Slide 8 - Quiz

jij bent =
A
j' ai
B
tu as
C
tu es
D
je suis

Slide 9 - Quiz

wij hebben =
A
nous sommes
B
nous avons
C
nous avoir
D
on est

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vertaling van :
<Hij heeft> 100 euros !
A
Ils ont
B
Il a
C
Elle a
D
Ils sont

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vertaling van :
Ah, bon, <u bent> madame
Dupont !
A
tu as
B
tu es
C
vous avez
D
vous êtes

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vertaling van :
André <is> sympathique.
A
a
B
es
C
est
D
as

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vertaling van :
Mon père <heeft> un restaurant
A
es
B
as
C
est
D
a

Slide 14 - Quiz

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Hij ........> 100 euros !
A
a
B
es
C
est
D
suis

Slide 15 - Quiz

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

Ah, bon, <u ........ > monsieur Chevalier !
A
nous avons
B
ils ont
C
vous êtes
D
il est

Slide 16 - Quiz

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Agnès .... > sympathique !
A
a
B
es
C
est
D
suis

Slide 17 - Quiz

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Ils ..... > un chat
A
ont
B
a
C
es
D
est

Slide 18 - Quiz

Kies de vorm van avoir of être die bij het onderwerp
past. Let nu dus op de zin !!

<Madame Deslunes .... > un hôtel.
A
ont
B
a
C
es
D
est

Slide 19 - Quiz

Quatorze
A
15
B
14
C
11
D
4

Slide 20 - Quiz

dix-sept
A
7
B
15
C
17
D
13

Slide 21 - Quiz

huit
A
18
B
6
C
3
D
8

Slide 22 - Quiz

cinq
A
5
B
15
C
4
D
10

Slide 23 - Quiz

douze
A
2
B
19
C
12
D
9

Slide 24 - Quiz

dix
A
6
B
20
C
10
D
13

Slide 25 - Quiz

quinze
A
15
B
16
C
5
D
8

Slide 26 - Quiz

6
13
12
2
17
DIX-SEPT
DEUX
DOUZE
TREIZE
SIX

Slide 27 - Drag question

Tekst
DIX-HUIT
VINGT
CINQ
QUATRE
UN
1
4
5
20
18

Slide 28 - Drag question

(mijn) sac
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 29 - Quiz

(jouw) klas
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 30 - Quiz

(haar) amie
A
son
B
sa
C
ses

Slide 31 - Quiz

(zijn) mère
A
ses
B
son
C
sa

Slide 32 - Quiz

(zijn) amis
A
son
B
sa
C
ses

Slide 33 - Quiz

(mijn) devoirs
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 34 - Quiz