Starttaal Instap thema 3 Herhaling

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Starttaal Instap

Nederlands

---

Thema 3 

In en om het huis

Check in: hoe zit je er nu bij?

😒🙁😐🙂😃

Blader door je boek.
Welke leerdoelen heeft thema 3?

Wat zijn de leerdoelen van thema 3?

1. Ik ken de begrippen: een instructie, ingrediënten, inhoud, gebruiksaanwijzing, bewaaradvies en houdbaarheidsdatum, recept, bijsluiter, spelregels.​

2. Ik kan een instructie lezen en uitvoeren​

3. Ik begrijp de pictogrammen veiligheidswaarschuwingen​

4. Ik kan een kalender lezen​

5. Ik kan een formeel telefoongesprek voeren​

6. Ik kan een vraag bedenken aan de telefoon​

8. Ik kan een e-mail sturen naar een organisatie​

Thema 3 woordenschat:

Hoeveel woorden kun jij onthouden?

de gebruiksaanwijzing

het etiket

de e-mail

de waarschuwing

het recept

de instructie

ingrediënten

spelregels

de inhoud

het pictogram

Hoeveel belangrijke woorden van thema 3 kun jij opzeggen?

Leer de woorden voor de toets

1. Spelling

2. Betekenis

De spelregel

Het etiket

de inhoud

De instructie

De waarschuwing

Het recept

De e-mail

Het pictogram

De ingrediënten

De gebruiksaanwijzing

informatie op producten in huis

de inhoud

het bewaaradvies

de gebruiksaanwijzing

de ingredienten

de houdbaarheidsdatum

De instructie

Welk woord hoort bij het plaatje?

1. de houdbaarheidsdatum
2. de gebruiksaanwijzing
3. de ingrediënten
4. het bewaaradvies

Welk woord hoort bij het plaatje?

1. de instructie
2. de gebruiksaanwijzing
3. de ingrediënten
4. het bewaaradvies

Welk woord hoort bij het plaatje?

1. de houdbaarheidsdatum
2. de gebruiksaanwijzing
3. de ingrediënten
4. het bewaaradvies

Welk woord hoort bij het plaatje?

1. de houdbaarheidsdatum
2. de gebruiksaanwijzing
3. de ingrediënten
4. het bewaaradvies

PICTOGRAMMEN

Een pictogram =

1. 1000.000 gram
2. een symbool met belangrijke informatie
3. een dief die eten steelt
4. een foto van een gevaarlijke situatie

Wat betekent deze pictogram?

Wat betekent deze pictogram?

Wat betekent deze pictogram?

Bekijk de afvalkalender

Op welke dag wordt het papier opgehaald?

Op welke dag wordt het papier opgehaald (volgens de kalender)?

Een hondenkop vouwen

Voor de onderstaande opdracht krijg je 5 minuten de tijd.

Geen instructie!

Kijk naar je hondenkop.
Welke smiley hoort erbij?

😒🙁😐🙂😃

Wat is een INSTRUCTIE?

1. Een uitleg hoe je iets moet doen/maken
2. Informatie over wat wel/niet mag
3. Een recept
4. Hoe lang houdbaar eten/drinken is

Een instructie schrijven

Wanneer je een instructie gaat schrijven is het belangrijk om te bedenken in welke volgorde je de informatie zet.

• Met welke informatie begin je?
• Welke informatie schrijf je daarna?
• Met welke informatie eindig je?

Je hebt net zelf gemerkt hoe het is om iets zonder en met een instructie te doen.

Kijk naar de instructie hiernaast. 

Het is een instructie voor een pannenkoek.

Zet de verschillende stappen in een goede volgorde.

Schrijf de letters in de goed volgorde op.

Instructie Pannenkoeken bakken


A Draai de pannenkoek om als hij goudgeel is

B En smullen maar!

C Giet één soeplepel beslag in de pan

D Doe meel, eieren en melk beslag in een kom

E Doe suiker of stroop op de pannenkoek

F  Doe olie of boter in de koekenpan

G Roer het beslag totdat er geen klontjes meer zijn

H Zijn beide kanten goudgeel? Leg de pannenkoek op een bord

Bron: www.jeanne-miniatuur-schilderij.nl via Google

Noteer de juiste volgorde in je schrift.

Antwoord:

Juiste volgorde moet zijn:

5 - 2 - 7 - 1 - 4 - 6 - 3

Wat is de goede volgorde voor de instructie van pannenkoeken bakken?

1. D-C-A-F-G-H-E-B
2. D-H-A-C-F-G-E-B
3. D-G-F-C-A-H-E-B
4. G-D-F-C-A-E-H-B

Een formeel telefoongesprek

Welke gespreksregels zijn er als
je belt met een organisatie?

de gespreksregels

- Begin met je voor- en achternaam (goedemiddag, met. . .)

- Zeg u (respect)

- Laat de ander uitpraten

- Spreek duidelijk

- Bel op een rustige plek

- Bedenk van te voren wat je wil zeggen/vragen

- zeg aan het eind 'dag/tot ziens'

luister nu naar een fragment (opdracht 4 blz 246)

Een telefoongesprek met de supermarkt

Situatie: je hebt net boodschappen gedaan. Je komt thuis met de boodschappen. Je ziet dat je oplader uit je jas is gevallen. 

Je belt de supermarkt. Je vraagt of ze een oplader hebben gevonden.

Persoon A: medewerker van de supermarkt (start het gesprek)

Persoon B: de klant

Telefoongesprek:

A De medewerker

B De klant

Wat heb je geleerd
bij thema 3?

Geef je zelf een cijfer voor je INZET tijdens deze les

0100

Wat moet ik nog extra oefenen
voor de toets?

00:12

Waarom telefoneren mensen?

01:09

Wat is het verschil tussen en formeel en informeel telefoongesprek?

1. Informeel = over informatie Formeel = over iets anders
2. Informeel = met onbekenden Formeel = met bekenden
3. Informeel = gezellig Formeel = over een formulier
4. Informeel = met bekenden Formeel = met onbekenden

01:33

02:04

Welk woord gebruik je, als je een zin herhaalt?
Bijvoorbeeld:
Het zwembad sluit om vijf uur.
. . . . het zwembad sluit om vijf uur.

1. Maar
2. En
3. Dus
4. Want

02:21

Een formeel telefoongesprek, eindig je met:
DOEIIIIIIIII!

Goed

Fout