Voorbereiding_Toets_4H

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Wat is een hypothecaire lening?

1. Een lening waarbij je je huis moet verkopen.
2. Geld, dat je uitleent aan iemand met een huis.
3. Een lening met onroerend goed (huis) als onderpand
4. Een lening waar je geen rente over betaalt.

Als je een huis koopt, moet je....

1. ....deze altijd betalen met een lening.
2. ...op je hypotheek alleen je aflossing voldoen .
3. ...op je hypotheek alleen rente betalen.
4. ...op je hypotheek rente en aflossing betalen.

Als de inflatie 10% bedraagt en je nominale inkomen stijgt met 5%, dan...

1. ...daalt je reële inkomen met 5%
2. ...stijgt je reële inkomen met 5%
3. ...daalt je reële inkomen met 10%
4. ...stijgt je reële inkomen met 10%

Als je de helft van je geld uitgeeft aan eten, dat 12% duurder is en de andere helft aan iets dat niet duurder wordt,

1. ...dan is jouw CPI 112
2. ...dan is jouw CPI 106
3. ...dan heeft dat geen invloed op wat je kan uitgeven.
4. ...dan is jouw CPI 108

Wat is solidariteit

1. Opkomen voor je eigen rechten.
2. Ervoor zorgen, dat je het beter hebt dan iemand anders.
3. Met een solide wapen je recht halen.
4. Iets over hebben voor mensen die het slechter hebben

Wat is het voordeel van collectieve verzekeringen?

1. Je hebt alleen goede risico's
2. Iedereen betaalt mee.
3. Er is geen sprake van solidariteit.
4. Je hebt alleen slechte risico's.

Moreel wangedrag (Moral Hazard) is:

1. Dat alleen slechte risico's zich verzekeren.
2. Dat alleen goede risico's zich verzekeren.
3. Roekeloos gedrag vertonen omdat je toch verzekerd bent.
4. Voorzichtig zijn om je premie te drukken.

Risico-aversie is:

1. Afkeer van risico.
2. Niet denken aan risico.
3. Veel denken aan risico.
4. Voorkeur voor risico.

Bij een vrijwillige verzekering, treedt het volgende effect altijd op:

1. Moreel wangedrag.
2. Selectie van goede risico's
3. Averechtse selectie
4. Premiedifferentiatie.

Bij een verplichte verzekering, treedt het volgende effect altijd op:

1. Moreel wangedrag.
2. Premieverlaging.
3. Averechtse selectie
4. Solidariteit van goede risico's met slechte risico's

Bij een acceptatieplicht treedt nooit het volgende op:

1. Moreel wangedrag.
2. Premieverlaging.
3. Averechtse selectie
4. Premieverhoging.

Een probleem voor verzekeringsmaatschappijen is:

1. Goede risico's
2. Premiedifferentiatie.
3. Premieverhoging.
4. Informatieasymmetrie.

De A.O.W. wordt gefinancierd door:

1. Het kapitaaldekkingsstelsel.
2. Het omslagstelsel.
3. B.T.W. op producten.
4. Het verzorgingsstelsel.

Het rendement op aandelen bestaat uit:

1. Rente en dividend.
2. Koerswinst en rente.
3. Alleen dividend.
4. Dividend en koerswinst.

Het betaalbaar houden van de A.O.W. wordt moeilijk door:

1. Vergrijzing van de bevolking.
2. Jonge mensen die kinderen krijgen.
3. Verjonging van de bevolking.
4. Stijgende sterfgevallen onder ouderen.

Er is sprake van maximale winst als:

1. TO = TK
2. MO = MK
3. TO > TK
4. MO > MK

Er is sprake van een break-even punt als:

1. TO = TK
2. MO = MK
3. TK = TVK + TCK
4. WINST > 0

Bij proportioneel variabele kosten, is de winst maximaal bij:

1. de maximale productiecapaciteit.
2. MO = MK
3. TK > TO
4. GCK = 0

Bij progressief variabele kosten, is de winst maximaal bij:

1. de maximale productiecapaciteit.
2. MO = MK
3. TK > TO
4. GCK = 0

Marginale kosten zijn:

1. Altijd hetzelfde als gemiddelde variabele kosten
2. De extra kosten van een extra gemaakt product.
3. De extra constante kosten bij een extra gemaakt product.
4. Altijd hetzelfde als de gemiddelde totale kosten.

Als de marginale opbrengst hoger is, dan de marginale kosten:

1. Kun je beter meer produceren.
2. Kun je beter minder produceren.
3. Kun je beter hetzelfde blijven produceren.
4. Kun je beter je productie stoppen.

De gemiddelde constante kosten:

1. dalen altijd bij meer productie.
2. zijn altijd meer dan de gemiddelde variabele kosten.
3. zijn altijd minder dan de gemiddelde variabele kosten.
4. stijgen altijd bij meer productie.