nulmeting verwijswoorden - Formuleren H2

Welkom 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
-herhalen tekstverbanden
- Je leert hoe je naar de- en het-woorden verwijst


Slide 2 - Slide

Bij welk tekstverband hoort het woord 'daarentegen'
A
Chronologisch
B
Concluderend
C
Tegenstellend
D
Oorzaak-gevolg

Slide 3 - Quiz

Welk verband zie je?
Die mensen daar hebben ooit in Amsterdam gewoond.
A
Chronologisch
B
Concluderend
C
Tegenstellend
D
Oorzaak-gevolg

Slide 4 - Quiz

Welk verband zie je?
Ik ging met de auto, omdat er een ongeluk was gebeurd.
A
Chronologisch
B
Concluderend
C
Redengevend
D
Oorzaak-gevolg

Slide 5 - Quiz

Welk verband zie je?
Ik krijg alleen zakgeld als ik mijn kamer opruim.
A
Voorwaarde
B
Chronologisch
C
Redengevend
D
Oorzaak-gevolg

Slide 6 - Quiz

Bedenk twee zinnen met een chronologisch verband en een tegenstellend verband.

Slide 7 - Open question

Woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of een het-woord

De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk

Het-woorden zijn onzijdig

Het woordgeslacht kun je opzoeken in het woordenboek.

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd. 

Slide 9 - Slide

Verwijzen naar de-woorden
Deze 
Die

Zie je die wisselbeker. Die krijgen we als we het toernooi vinden.

Slide 10 - Slide

Verwijzen naar het-woorden
Dit 
Dat

Het paard dat in de wei staat. 

Slide 11 - Slide

Wat moet je doen bij het lidwoord 'een'?
Als het lidwoord een gebruikt wordt, kun je aan een bijvoeglijk naamwoord zien of je met een de-woord of het-woord te maken hebt.
de sterke man - een sterke man
het mooie paard - een mooi paard

Bij mooi paard heeft mooi geen e, dus is paard een het-woord. 

Slide 12 - Slide

Ken je het jongetje ... daar staat?
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 13 - Quiz

Het slachtoffer heeft een grote wond opgelopen, ... lastig zal genezen.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 14 - Quiz

Ik hoop dat de docent de afspraak ... we gemaakt hebben ook echt na zal komen.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 15 - Quiz

Mijn broertje won gisteren zijn eerste atletiekwedstrijd en ... vond ik geweldig!
A
die
B
dat
C
deze

Slide 16 - Quiz

Mijn broertje won gisteren zijn eerste atletiekwedstrijd en ... vond ik geweldig!
A
die
B
dat
C
deze

Slide 17 - Quiz

verwijzen met deze, die, dit, dat
Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar ... nieuwe leen ik niet uit.

Ik ben naar het museum geweest, ... onlangs is geopend.


Slide 18 - Slide

lidwoorden
de
het
woordgeslacht
m en v
o
verwijswoorden
die en deze
dit en dat
voorbeelden 3x
tafel - auto - kam
stuur - panel - bestuur
Ezelsbruggetje:de of het woord? 
Geef 3 voorb.
een gave trui
een rode pen
een leuke hond
een gaaf blad
een rood bord
een leuk feest
Het schema met woordgeslacht, verwijswoorden en voorbeelden.  

Slide 19 - Slide