Flex les 4H Thema 1 en BS 1+ 2 van Thema 2

Flex les 4H-stof Th 1 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Flex les 4H-stof Th 1 

Slide 1 - Slide

Thema 1 (behoeftes?)
-Soort, populatie, organisatieniveau, levenscyclus, levensloop, levensverschijnselen
- Celorganellen en hun functie, maken van een eiwit
- Actief vs passief transport, diffusie, osmose, turgor, plasmolyse, hypertoon vs hypotoon, concentratieverval.
- Onderzoek doen, fasen natuurwetenschappelijk onderzoek, 1 onafhankelijke variabele (oorzaak)

Slide 2 - Slide

Welk van deze groepen organismen vormen een populatie?
A
Alle bevers in Nederland
B
Alle vogels op Texel
C
Alle koninkspaarden in de Oostvaardersplassen
D
Alle darmbacteriën van meneer Schoen

Slide 3 - Quiz

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 4 - Drag question

Kalium ionen (roze) bewegen de cel uit (naar links) door:

A
diffusie, dat is actief transport
B
transport via transportkanaaltjes, passief transport
C
osmose, dat is passief transport
D
transport via transportkanaaltjes, actief transport

Slide 5 - Quiz

Een pantoffeldiertje neemt water op door osmose. Waar is de waterconcentratie dan het hoogst?
A
in het pantoffeldiertje
B
buiten het pantoffeldiertje
C
binnen en buiten het pantoffeldiertje is waterpotentiaal gelijk

Slide 6 - Quiz

Een plantencel wordt in een hypertonische oplossing gelegd. Wat gebeurt er met deze cel?
A
de cel krimpt
B
de cel zwelt op
C
de cel verandert niet van vorm

Slide 7 - Quiz

Er wordt een eiwit gemaakt in een cel om vervolgens af te geven (secretie). Welke organellen komt dit eiwit (in wording) achtereenvolgend tegen?
1
3
4
2
Celkern
Mitochondrium
Celmembraan
Ribosoom
ER
Golgi-systeem

Slide 8 - Drag question

Organisatieniveaus van klein naar groot
Cellen
Weefsels
Organen
Orgaanstelsels
Oganisme

Slide 9 - Drag question

Amoeben zijn eencellige diertjes die onder andere in slootwater leven. Bij deze diertjes komen 'kloppende vacuolen' voor. Hiermee wordt overtollig water naar buiten gepompt. Er wordt een experiment uitgevoerd waarbij een aantal uit slootwater afkomstige amoeben in zeewater worden gelegd en een aantal in gedestilleerd water.
Eén van beide groepen amoeben verliest door osmose water. Welke groep is dat? Bij welke groep amoeben zullen kloppende vacuolen aanwezig zijn die met hoge frequentie samentrekken?
A
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
B
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
C
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
D
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.

Slide 10 - Quiz

Een onderzoeksvraag is: 'Wat is de invloed van koken op de werking van het enzym amylase?'
Wat is in het onderzoek dat je moet doen om dit te bepalen de onafhankelijke variabele?
A
Temperatuur
B
Amylase
C
De werking
D
Zetmeel

Slide 11 - Quiz

Stel ik wil weten of paracetamol echt werkt. Ik geef 200 mensen met hoofdpijn 500 mg paracetamol en 200 mensen een placebo. Daarna moeten ze aangeven hoeveel de hoofdpijn minder is geworden.
Waarom gaf ik één groep een placebo?
A
omdat er anders geen resultaten zijn om conclusies te trekken
B
omdat ik dan de resultaten kan vergelijken om te zien of het werkt
C
omdat mensen anders misschien denken dat het werkt, en daardoor minder hoofdpijn hebben
D
die placebo is niet nodig in dit experiment, dit is een strikvraag

Slide 12 - Quiz

Groenten in het donker
Behalve witlof zijn er verschillende groenten die gekweekt worden in het donker. Het zogenaamd etioleren leidt tot eigenschappen van de groente, die erg gewaardeerd worden door de consument, zoals kleur en een zachte smaak door het ontbreken van steunweefsel. Dit kennen we bij bijvoorbeeld taugé, alfalfa en asperges (zie afbeelding 8).
Alfalfa is de Nederlandse naam van de ontkiemde zaden van de luzerne
(Medicago sativa). Alfalfa kan het hele jaar ontkiemen, en is het hele jaar verkrijgbaar. Alfalfa kan in salades gebruikt worden.

 
 



Slide 13 - Slide

Groenten in het donker (vervolg) 
Het effect van licht op de groei en ontwikkeling van taugé en alfalfa kan op school onderzocht worden. De zaden kiemen gemakkelijk op natte watten. Je beschikt over:
− kweekbakjes
− watten
− water
− luzernezaden
− geodriehoek/meetlatje
− groeilampen
− donkere ruimte/deksels/aluminiumfolie/zilverpapier

 3p 27 Beschrijf een proefopzet om de volgende hypothese te testen:
 “Naarmate de lichtintensiteit toeneemt, neemt de lengtegroei van alfalfa af”.
(Let op: een 3 punten vraag, dus ook voor 3 punten antwoord geven !)


 
 



Slide 14 - Slide


27) Groenten in het donker (vervolg) 

 Beschrijf een proefopzet om de volgende hypothese te testen:
 “Naarmate de lichtintensiteit toeneemt, neemt de lengtegroei van alfalfa af”.
(Let op: een 3 punten vraag, dus ook voor 3 punten antwoord geven !)


Slide 15 - Open question

Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water. Wat gebeurt er met de osmotische waarde van de cellen? En met de turgor?
A
De osmotische waarde en turgor veranderen niet
B
De osmotische waarde neemt af en de turgor neemt toe
C
De osmotische waarde en turgor nemen af
D
De osmotische waarde en turgor nemen toe

Slide 16 - Quiz

Een druppel menselijk bloed wordt verdund met eenzelfde hoeveelheid gedestilleerd water.
Wat gebeurt er dan met de rode bloedcellen?
A
Ze veranderen niet
B
Ze krijgen een grotere turgor
C
Ze verschrompelen
D
Ze zwellen op

Slide 17 - Quiz

In vier petrischalen met kiemende zaden zorgt ze voor verschil in temperatuur.
Daarnaast gebruikt ze twee verschillende verlichtingssterkten. Ze wil onderzoeken of de verlichtingssterkte invloed heeft op de kieming. Is dit onderzoek een valide onderzoek?

A
Ja, want ze heeft twee verschillende verlichtingssterkten gebruikt
B
Nee, want er zijn slechts twee verlichtingssterkten. dat is te weinig
C
Nee, want naast de verlichting is ook de temperatuur gevarieerd
D
Nee, want er worden meerdere variabelen tegelijk gemeten

Slide 18 - Quiz

Thema 2
-Ongeslachtelijke voortplanting vs geslachtelijke voortplanting
Mitose vs Meiose
M/V voortplantingsstelsels

Slide 19 - Slide

Juist 
Onjuist
24) Mitose en meiose
Hieronder staan 4 beweringen. Bepaal of de bewering juist of onjuist is en sleep naar het bijbehorende vak:

door mitose worden de geslachtscellen gevormd
nadat een eicel bevrucht is, vindt meiose plaats
tijdens de S fase wordt de hoeveel DNA in de cel verdubbeld
de mitose is onderdeel van de celcyclus 

Slide 20 - Drag question

24) Mitose
Zet de fasen van de mitose in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6

Slide 21 - Drag question


26) MItose
Een menselijke cel bevat 46 chromosomen. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens de mitose?

Slide 22 - Open question