This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Vraag en Aanbod
hoofdstuk 1 en 2
Slide 1 - Slide
Hoofdstuk 1: De Markt
Slide 2 - Slide
Abstracte markt
Concrete markt
Slide 3 - Drag question
Wat is de definitie van betalingsbereidheid:
A
Het prijs waarbij er net zoveel producten gevraagd als aangeboden worden.
B
Het verband tussen de vraag en het aanbod.
C
De plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten.
D
De maximale prijs die vragers willen betalen.
Slide 4 - Quiz
Voor de vraag naar skittles geldt Qv= -1,5p + 750. Op welk punt op de Q-as eindigt deze lijn?
A
500
B
750
C
0
Slide 5 - Quiz
Bereken punt a t/m c
Slide 6 - Open question
Bereken de omzet in het marktevenwicht
Slide 7 - Open question
In de loop van een jaar verschuift de vraaglijn van een bepaald goed naar rechts. De verschuiving van de vraaglijn kan veroorzaakt zijn door:
A
Een afname van het aantal vragers
B
Een prijsdaling van het product
C
Een prijsdaling van een substitutiegoed
D
Een toename van de voorkeur voor dit product
Slide 8 - Quiz
Omdat de huidige marktplaats hoog is, treden er nieuwe aanbieders tot de markt toe. Hierdoor zal de aanbodlijn
A
Naar links verschuiven en de vraaglijn gelijk blijven
B
Naar rechts verschuiven en de vraaglijn gelijk blijven
C
Naar links verschuiven en de vraaglijn daardoor naar rechts verschuiven
D
Naar rechts verschuiven en de vraaglijn daardoor ook naar rechts verschuiven
Slide 9 - Quiz
Hoofdstuk 2: elasticiteiten
Slide 10 - Slide
Je inkomen stijgt van € 1.250 naar € 1.310 per maand. Wat is de procentuele verandering?
A
-4,6%
B
4,6%
C
-4,8%
D
4,8%
Slide 11 - Quiz
Prijselasticiteit is -0,5. Dit betekent dat...
A
Als P -10%, dan Qv +5%
B
Als P +10%, dan Qv +5%
C
Als p met 10 stijgt, Qv met 5 stijgt
D
Als Qv met 10% moet stijgen, prijs met 5% moet dalen
Slide 12 - Quiz
Als de prijselasticiteit van een goed inelastisch is, dan:
A
reageert de consument sterk op een prijsverandering
B
reageert de consument niet sterk op een prijsverandering
Slide 13 - Quiz
Gegeven is de vraagfunctie Qv = -30P + 300. Hoeveel is de prijselasticiteit van de vraag als de prijs stijgt van €4 naar €5?
A
-30
B
-1
C
-1,5
D
-0,67
Slide 14 - Quiz
De elasticiteit is -1,5. Wat gebeurd er als de prijs stijgt?
De elasticiteit is 0,5. Wat gebeurd er als de prijs stijgt?
De elasticiteit is -1,5. Wat gebeurd er als de prijs daalt?
De elasticiteit is 0,5. Wat gebeurd er als de prijs daalt?
Omzet stijgt
Omzet daalt
Slide 15 - Drag question
Op een bloemenveiling worden bossen gele anjers verkocht. De prijselasticiteit van de vraag bedraagt -1,6. Met hoeveel procent verandert de omzet als de prijs verlaagd wordt met 8%?
A
12,8%
B
3,8%
C
4,7%
D
-3,4%
Slide 16 - Quiz
De kruislingse prijselasticiteit van substitutiegoederen is ......
A
positief
B
negatief
Slide 17 - Quiz
Kruislingse elasticiteit
Brood en margarine zijn..
A
Complementair; positieve Ek
B
Complementair; negatieve Ek
C
Substitueerbaar;
positieve Ek
D
Substitueerbaar;
negatieve Ek
Slide 18 - Quiz
Sleep de inkomenselasticiteit getallen naar de juiste soort goederen
Luxe goed
Noodzakelijk goed
Inferieur goed
-1,25
0,65
2,25
Slide 19 - Drag question
Welk onderdelen vind je het makkelijkst:
Rekenen met de vraag- en aanbodlijn
Bepalen van marktevenwicht
Berekenen van prijselasticiteit
Begrip van wat prijselasticiteit betekent
De relatie tussen prijselasticiteit en omzet
Kruislingse elasticiteit
Inkomens-elasticteit
Slide 20 - Poll
Welk onderdeel vind je het allermoeilijkst:
Rekenen met de vraag- en aanbodlijn
Bepalen van marktevenwicht
Berekenen van prijselasticiteit
Begrip van wat prijselasticiteit betekent
Inkomenselasticteit
Kruislingse elasticiteit
De relatie tussen prijselasticiteit en omzet
Slide 21 - Poll
Schrijf drie onderdelen op die je graag wil oefenen: