Duurzaamheid 2 - Voedselproductie

                          
                            Aardrijkskunde
1 / 24
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

                          
                            Aardrijkskunde

Slide 1 - Slide

Programma
  • Hoe draagt voedsel bij aan je voetafdruk?
  • Wat verandert er in de voedselindustrie?
  • Wat verandert er in arme landen?
  • Wat kun je zelf doen?

Slide 2 - Slide

Voedsel en voetafdruk
  • Iedereen op de wereld heeft voedsel nodig. Sommige mensen eten wel meer dan anderen.

  • Voedsel verbouwen kost ruimte. In de eilandopdracht moest je zelf bepalen hoe je die ruimte wilde gebruiken.

  • Sommige soorten voedsel kosten meer ruimte dan andere.

  • Sommige soorten voedsel leveren ook meer energie dan andere.

  • Wat je eet bepaalt voor een groot deel je voetafdruk.

Slide 3 - Slide

Voedsel meten we in calorieën (afgekort: cal). Een calorie is een soort brandstof. Hoeveel calorieën je eet, kun je vergelijken met hoeveel liter benzine je in een auto tankt. Sommige producten hebben meer calorieën dan andere. Hoe kom jij aan al jouw calorieën?
Aardappel
75cal per 100gr
Brood
200cal per 100gr
Rundvlees
290cal per 100gr
Eieren
140cal per 100gr
Sla
15cal per 100gr

Slide 4 - Slide

Hier is het duidelijk: het graan waarvan jouw brood wordt gemaakt, heeft ruimte nodig om te groeien.
Hier zit het anders. Deze biefstuk heeft ook ruimte nodig om rond te lopen, maar moet zelf ook eten. En hoe zit het als je melk van een koe drinkt?

Slide 5 - Slide

Welk voedsel kun je het beste eten om je voetafdruk te verkleinen?
A: Voedsel met zoveel mogelijk calorieën per 100 gram.

B: Voedsel met zo weinig mogelijk calorieën per 100 gram.

C: Dat hangt er vanaf hoeveel ruimte nodig is voor de productie ervan.

D: Dat maakt niet uit. Het gaat niet om wat je eet maar om hoeveel.


                                                             Antwoord invullen op volgende slide!

Slide 6 - Slide

Welk voedsel kun je het beste eten om je voetafdruk te verkleinen?
A
Voedsel met zoveel mogelijk calorieën per 100 gram.
B
Voedsel met zo weinig mogelijk calorieën per 100 gram.
C
Dat hangt er vanaf hoeveel ruimte nodig is voor de productie ervan.
D
Dat maakt niet uit. Het gaat niet om wat je eet maar om hoeveel.

Slide 7 - Quiz

Welk voedsel kun je het beste eten om je voetafdruk te verkleinen?
A: Voedsel met zoveel mogelijk calorieën per 100 gram.

B: Voedsel met zo weinig mogelijk calorieën per 100 gram.

C: Dat hangt er vanaf hoeveel ruimte nodig is voor de productie ervan.

D: Dat maakt niet uit. Het gaat niet om wat je eet maar om hoeveel.


                

Slide 8 - Slide


Van voedsel naar hectare
  • Je weet nu dat in verschillende soorten voedsel meer of minder calorieën zitten.

  • Er zit ook een verschil in hoeveel ruimte al dit voedsel nodig heeft voor hetzelfde aantal calorieën.

  • Links zie je hoeveel calorieën je per voedselsoort kunt maken op één hectare grond in één jaar.

  • Als je alleen maar aardappelen zou eten, zou je dus veel minder ruimte nodig hebben dan wanneer je alleen maar tarwe zou eten.
Calorieën per hectare per voedingsmiddel

Slide 9 - Slide


Hoe zit het met vlees?
  • Bij het maken van je eilandopdracht viel het misschien al op dat dieren heel veel ruimte kosten.

  • Dat komt omdat dieren niet alleen ruimte innemen, maar zelf ook moeten eten.

  • Koeien, waar ze biefstuk van maken, eten zes keer zo veel calorieën als ze opleveren.

  • Je kunt dus kiezen:
    600 calorieën aan aardappelen eten óf
    100 calorieën aan rundvlees eten


  • Er spelen ook andere dingen mee: de winden die koeien laten zijn slecht voor het milieu. Ook is veel water nodig.
20 kilo aardappelen
Genoeg voor 7 mensen
Meteen opeten
7 blije mensen
Gebruiken als voer
Een blije koe
Vlees opeten
1 blij mens

Slide 10 - Slide

Welke stelling is waar?
A: Als je aardappelen zelf opeet, is dat beter voor het milieu dan wanneer je ze gebruikt als                   veevoer.

B: Het maakt niets uit hoe je voedsel verwerkt. Het heeft altijd dezelfde voedingswaarde.

C: Het maakt niets uit wat je eet, alles is even slecht voor je voetafdruk.

D: Vlees bevat meer calorieën per 100 gram. Dat is dus de meest efficiënte manier van eten.


                                                             Antwoord invullen op volgende slide!

Slide 11 - Slide

Welke stelling is waar?
A
Als je aardappelen zelf opeet, is dat beter voor het milieu dan wanneer je ze gebruikt als veevoer.
B
Het maakt niets uit hoe je voedsel verwerkt. Het heeft altijd dezelfde voedingswaarde.
C
Het maakt niets uit wat je eet, alles is even slecht voor je voetafdruk.
D
Vlees bevat meer calorieën per 100 gram. Dat is dus de meest efficiënte manier van eten.

Slide 12 - Quiz

Welk voedsel kun je het beste eten om je voetafdruk te verkleinen?
A: Als je aardappelen zelf opeet, is dat beter voor het milieu dan wanneer je ze gebruikt als veevoer.

B: Het maakt niets uit hoe je voedsel verwerkt. Het heeft altijd dezelfde voedingswaarde.

C: Het maakt niets uit wat je eet, alles is even slecht voor je voetafdruk.

D: Vlees bevat meer calorieën per 100 gram. Dat is dus de meest efficiënte manier van eten.


                                                 

Slide 13 - Slide

Wat verandert er in de voedselindustrie?
Best veel. We kijken naar schaalvergroting, intensivering en biologisch voedsel.
Biologisch
Biologische landbouw gebruikt minder bestrijdingsmiddelen en geeft dieren meer ruimte.
Schaalvergroting
Bedrijven maken heel veel van hetzelfde soort voedsel. Ze kunnen dit zo veel efficiënter doen
Intensivering
Bedrijven die aan intensivering doen gebruiken kennis en geld voor een hogere opbrengt. Dit zit vol met moderne technologie.

Slide 14 - Slide


Biologisch
  • Bedrijven die biologisch werken, willen zoveel mogelijk de natuur hun gang laten gaan.

  • Ze gebruiken minder of geen bestrijdingsmiddelen (gifstoffen tegen insecten)

  • Ze geven de dieren die ze houden meer ruimte.

  • Minder gif en meer ruimte voor dieren is goed. Alleen levert deze manier van voedselproductie minder calorieën per hectare op.
Niet-biologisch

Veel calorieën per hectare
Slecht voor de dieren
Wel biologisch

Minder calorieën per hectare
Beter voor de dieren

Slide 15 - Slide


Schaalvergroting
  • Bij schaalvergroting maken ze een heel groot bedrijf wat één soort voedsel produceert.

  • Dit scheelt geld. Boeren hoeven zo minder verschillende machines aan te schaffen om al het werk te doen.

  • In Amerika zijn er bedrijven met 30.000 koeien. Het grootste bedrijf in Nederland heeft 500 koeien.

  • Door maar één gewas te laten groeien, neemt de biodiversiteit af. Dat betekent dat er minder soorten planten en dieren voorkomen op aarde. Gewassen of dieren waar we niets aan hebben, sterven uit.
Schaalvergroting
 Dit is makkelijk voor de
  boeren. Ze kunnen enorme
  stukken land in één keer
 oogsten. Alleen groeit
hier ook niks anders meer.
Zonder schaalvergroting
Hier groeien veel meer
soorten planten. Dit is goed  
voor de biodiversiteit, maar    
het werk van de boer    
wordt wel moeilijker  
en duurder

Slide 16 - Slide


Intensivering
  • Bedrijven die aan intensivering doen, proberen zoveel mogelijk uit een stuk land of een dier te halen.

  • Daarvoor gebruiken ze de wetenschap en dure machines

  • Kennisintensieve bedrijven willen alles weten over hun land of dieren. Ze gebruiken slimme machines en drones om te kijken wat er nodig is. Ze weten precies wanneer ze een koe het best kunnen melden, of wanneer hun landbouwgrond bemest moet worden.

  • Kapitaalintensieve bedrijven gebruiken vooral veel machines. Bij deze bedrijven werken weinig mensen en gaat bijna alles automatisch.
Kennisintensief

  Deze boer gebruikt een
  drone om heel precies
 te bepalen hoeveel mest
er op zijn land komt
Kapitaalintensief

Al deze koeien worden in één 
keer gemolken door een   machine. Dat scheelt de  
boer veel werk. Hij kan nu   meer koeien houden.

Slide 17 - Slide

Koppel de tekstjes en foto's aan de juiste
manier van voedsel verbouwen.
Biologisch    
Schaalvergroting


.
Intensivering
Dit vind ik zelf
het beste idee!
Goed voor dieren, slecht voor de voetafdruk
Kennis....
of
kapitaal....
Gigantische bedrijven zijn efficiënter

Slide 18 - Drag question

Weet je nog van de vorige les? Arme landen worden steeds rijker. Hierdoor gaan ze ook anders eten. Wat betekent dat voor de wereldwijde voetafdruk?
Indiaas gerecht
Curry met rijst, tomaat en koriander
Europees gerecht
Vooral veel vlees, met een beetje
aardappel en groente

Slide 19 - Slide

Wat gaat er waarschijnlijk gebeuren met arme landen die rijker worden?
A: Ze gaan meer vlees eten. Hun voetafdruk groeit.

B:
Ze gaan meer vlees eten. Hun voetafdruk blijft hetzelfde.

C: Ze gaan minder vlees eten. Hun voetafdruk groeit.

D: Ze gaan minder vlees eten. Hun voetafdruk krimpt.


                                                             Antwoord invullen op volgende slide!

Slide 20 - Slide

Wat gaat er waarschijnlijk gebeuren met arme landen die rijker worden?
A
Ze gaan meer vlees eten. Hun voetafdruk groeit.
B
Ze gaan meer vlees eten. Hun voetafdruk blijft hetzelfde.
C
Ze gaan minder vlees eten. Hun voetafdruk groeit.
D
Ze gaan minder vlees eten. Hun voetafdruk krimpt.

Slide 21 - Quiz

Wat gaat er waarschijnlijk gebeuren met arme landen die rijker worden?
A: Ze gaan meer vlees eten. Hun voetafdruk groeit.

B:
Ze gaan meer vlees eten. Hun voetafdruk blijft hetzelfde.

C: Ze gaan minder vlees eten. Hun voetafdruk groeit.

D: Ze gaan minder vlees eten. Hun voetafdruk krimpt.


Slide 22 - Slide

Dat was het!
Ga nu voor jezelf na of je alles begrepen hebt.

Rechts zie je de onderwerpen die in deze les behandeld zijn. Ben je klaar voor de toets, of heb je hier nog hulp bij nodig? Sleep de leerdoelen naar de vakjes hieronder.
NEE!
Ik begrijp dit
echt niet
Ik vind dit nog steeds
heel moeilijk
Ik begin het
te snappen!
Volgens mij begrijp
ik dit!
JA!
Kom maar door
met die toets!
Je weet hoe voedsel de voetafdruk beïnvloedt
Je begrjipt waarom er steeds meer ruimte nodig om voedsel te produceren.
Je weet van schaalvergroting en intensivering zijn en hoe
je duurzamer kunt produceren.

Slide 23 - Drag question

                          
                            Aardrijkskunde

Slide 24 - Slide