21-05-2024 - les 4 - lidwoorden, mannelijk en vrouwelijk,

Les 4 - periode 4 - dinsdag 21 mei 2024
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 4 - periode 4 - dinsdag 21 mei 2024

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?

  • We vertellen iets over onszelf (we gebruiken hierbij het werkwoord 'ser')
  • We leren hoe de lidwoorden in het Spaans werken
  • We breiden onze woordenschat uit & leren wat mannelijke en vrouwelijke woorden zijn
Log in via lessonup.app

Slide 2 - Slide

Hoe was het ook alweer?
¿Cuántos años tiene(s)?
Tengo ... años.

Tengo ... hermanos.

Slide 3 - Slide

Woordenschat studie/werk
Soy estudiante de enfermería      Ik ben verpleegkunde student
Estudio enfermería                            Ik studeer verpleegkunde
Trabajo en ....                                         Ik werk in/op ...
Una residencia de ancianos          Een verpleeghuis
Trabajo con gente mayor                Ik werk met oudere mensen
Me gusta el trabajo                            Ik houd van mijn werk
¿Cómo está (usted)?                         Hoe gaat het met u?





Slide 4 - Slide

Herhaling ww 'ser' (=zijn)

Ik ben student.
Wij zijn vriendinnen.
Bent u mevrouw (=señora)
Pérez?
Mijn ouders zijn Nederlands.

Slide 5 - Slide

Wat is de vervoeging in het Spaans van:
nosotros .... (ser)
A
sois
B
somos
C
son
D
soy

Slide 6 - Quiz

Ser of tener?

Mi padre ...... holandés.
A
es
B
son
C
tiene
D
tengo

Slide 7 - Quiz

Lidwoorden in het Spaans
bepaald (de/het)
enkelvoud
meervoud
mannelijk
el libro
het boek
los libros
de boeken
vrouwelijk
la mesa
de tafel
las mesas
de tafels
onbepaald (een)
enkelvoud
meervoud
mannelijk
un libro
een boek
unos libros
enkele boeken
vrouwelijk
una mesa
een tafel
unas mesas
enkele tafels

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Mannelijk of vrouwelijk?
Mannelijke woorden eindigen vaak op een -o:
- el pueblo (dorp) - el chico (jongen) - el hermano (broer)

Vrouwelijke woorden eindigen vaak op een:
 -                     --> la casa (het huis) - la hermana - la coca cola
-ión                  --> la estación (station) - la función (functie)
-ad                   --> la ciudad (stad) - la universidad (universiteit)                       

Slide 10 - Slide

Woordenschat
Heel veel woorden in het Spaans veranderen van betekenis doordat de laatste letter verandert: o --> a

el chico = de jongen                   la chica = het meisje
el amigo = de vriend                   la amiga = de vriendin
el hermano = de broer               la hermana = de zus
el abuelo = de opa                       la abuela = de oma
el tío = de oom                               la tía = de tante
                    HOE WERKT DIT IN HET MEERVOUD??

Let erop
dat het lidwoord
verandert!
el / la

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Welk lidwoord past?
.. aeropuerto (=vliegveld)
A
las
B
los
C
el
D
la

Slide 13 - Quiz

Welk lidwoord is juist?

.. puerta (=deur)
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 14 - Quiz

Welk lidwoord is juist?

.. libros (=boeken)
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 15 - Quiz

Welk lidwoord moet je gebruiken?

.. ciudades (=steden)
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 16 - Quiz

Tener (=hebben)
¿Cuántos años tienes?
Tengo tres hermanos.
No tengo trabajo.
Mi madre tiene 50 años.
Mi amigo y yo tenemos 4 días libres (=vrij).
¿Cuántos anos tiene (usted)?



Slide 17 - Slide

Oefenen met 'tener' 

Slide 18 - Slide

Oefenen met 'tener' 

Slide 19 - Slide

Huiswerk

1. Maak een lijstje met 10 woorden die je graag zou willen leren (werkwoord / zelfstandig naamwoord / kort zinnetje)
2. Bereid een korte presentatie voor in het Spaans waarin je: een begroeting doet, jezelf voorstelt, vertelt hoe oud je bent, vertelt hoe het met je gaat, waar je werkt en stel tot slot een tegenvraag (hoe heet je / hoe oud ben je / hoe gaat het met je?)

Slide 20 - Slide